Etymologie, Etimología, Étymologie, Etimologia, Etymology, (griech.) etymología, (lat.) etymologia, (esper.) etimologio
NL Königreich der Niederlande, Reino de los Países Bajos, Royaume des Pays-Bas, Regno dei Paesi Bassi, Kingdom of the Netherlands, (esper.) Niederlando
Wörterbuch, Diccionario, Dictionnaire, Vocabolario, Dictionary, (esper.) vortaroj
A
B
C
D
E
F
G
H
I
inl.nl
Instituut voor Nederlandse Lexicologie
Historische woordenboeken op internet
(E?)(L?) http://wnt.inl.nl/
(E?)(L?) http://gtb.inl.nl/?owner=WNT
Beschikbare woordenboeken
- ONW - Oudnederlands Woordenboek
- VMNW - Vroegmiddelnederlands Woordenboek
- MNW - Middelnederlandsch Woordenboek
- WNT - Woordenboek der Nederlandsche Taal
- WFT - Woordenboek der Friese taal
(E?)(L?) http://www.inl.nl/onderzoek-a-onderwijs/lexicologie-a-lexicografie/historische-woordenboeken
Historische Woordenboeken
Het INL stelt de volgende historische woordenboeken online beschikbaar:
- Oudnederlands Woordenboek (ONW) 500-1200
- Vroegmiddelnederlands Woordenboek (VMNW) 1200-1300
- Middelnederlandsch Woordenboek (MNW) 1250-1550
- Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) 1500-1976
- Woordenboek der Friese Taal (WFT) 1800-1975
Samen beschrijven ze de Nederlandse woordenschat van ca. 500 tot 1976, en de Friese woordenschat van 1800 tot 1975. Voor alle taalgebruikers, van taalwetenschappers tot kruiswoordpuzzelaars, is deze woordenboekapplicatie een bron van kennis én plezier.
...
Erstellt: 2014-09
J
K
L
M
N
O
P
Q
R
S
T
tlpst.nl
Dik woordenboek is jarig - 150 jaar Van Dale
(E?)(L?) http://www.tlpst.nl/archief/TLPST032.pdf
Ken je Johan Hendrik van Dale? Hij was 150 jaar geleden onderwijzer in het stadje Sluis in Zeeuws-Vlaanderen. Aan hem hebben we de ‘Dikke Van Dale’ te danken.
In zijn vrije tijd stelde Johan Hendrik van Dale een dik woordenboek samen. Dat werd zo beroemd dat we het nog altijd de ‘Dikke Van Dale’ noemen. Tegenwoordig maakt uitgeverij Van Dale ook allerlei andere woordenboeken, op papier en online. Dit jaar viert het bedrijf feest omdat ‘de Dikke’ 150 jaar bestaat. Taaldeskundige Wim Daniëls vertelt in een interview over de geschiedenis van dit woordenboek.
...
(E?)(L?) http://www.youtube.com/watch?v=LuXd0YC0PUs&feature=youtu.be
Wim Daniëls over 150 jaar Van Dale
Veröffentlicht am 02.09.2014
Hij staat bij veel mensen thuis in de boekenkast, de Dikke van Dale. Het Groot Woordenboek der Nederlandse Taal bestaat 150 jaar. Ter gelegenheid daarvan is een jubileumboek verschenen: 'Verhalen over Taal - 150 jaar Van Dale, samengesteld door Wim Daniëls.
Erstellt: 2014-09
U
uitmuntend.de
Niederländisch - Deutsch - Wörterbuch
(E?)(L1) http://www.uitmuntend.de/
Unser deutsch-niederländisch / niederländisch-deutsch Wörterbuch enthält 497.188 Stichwörter in 270.342 direkten Treffern, Redewendungen, Zusammensetzungen, Sprichwörtern, Beispielsätzen und Fachausdrücken.
Erstellt: 2015-04
V
vandale.nl
VanDale Onlinewoordenboek
(E?)(L?) http://www.vandale.nl/opzoeken/woordenboek/
Beispiel:
Betekenis ' Etymologie '
ety·mo·lo·gie (de; v)
- 1 (meervoud: etymologieën) herkomst van een woord
- 2 deel van de taalwetenschap dat de herkomst van woorden onderzoekt
Erstellt: 2014-09
W
Woord (W3)
Leider verstehe ich zu wenig Niederländisch, um aus folgendem Woord-Artikel die Quintessenz ziehen zu können.
Jedenfalls hängt ndl. "woord" = dt. "Wort" zusammen mit engl. "word" und dt. "Wort" und damit mit lat. "verbum" und ide. "*wer" = "sagen". Das "Wort" und "Woord" ist also wörtlich "das Gesagte".
(E?)(L?) http://gtb.inl.nl/iWDB/search?actie=article&wdb=WNT&id=M087160&lemmodern=woord
Woordsoort: znw.(o.,m.)
Modern lemma: woord
znw. onz. (soms ook m.), mv. -en (in de oost. dialecten wordt het mv. ook gevormd met behulp van umlaut: weurd, woeëd e.d.). Mnl. wort, woert, woord. Van een ide. wortel *[uibreveb]er- (die in gr. e???, ??t?? en ??µa aanwezig is) met een stamvormend element -dh-, en wel van den nultrap *[uibreveb]?dh- (waarvan ook lat. verbum, met ide. dh > lat. b).
- I) Als collectivum.
- A) In het alg. Niet gespecificeerde mondelinge (minder vaak: schriftelijke) taaluiting die uit meerdere woorden (II, A, 26) bestaat en een zekeren begripsmatigen samenhang bezit; wat gezegd (of geschreven) is.
- I) In het enk.
- 1. Begrensde mededeeling, korte opmerking, uiteenzetting of meeningsuiting, al dan niet als deel van een gesprek (of geschrift).
- In de vaste verb. is niet altijd duidelijk uit te maken met welke bet. van woord men te doen heeft; bij het onderbrengen van deze verb. onder een bep. bet. is derhalve van een zekere willekeur sprake.
- a. In vrij gebr.
- Den naem deser landouwen … Was nae onser talen genoempt den tijt Hoe wel hij lanc ende breet is ghescitueert Nochtans seer haest is hy ghepasseert … Daer vernam ic om corten mijn woerdt Dat den tijt op een cort gaet zeer voerdt, pertcheval, Camp v.d. doot b v r° a [1503].
- Dat dvvord tot gheenen stand en can gheraken Ontreckt ghy haer het voedsel in u dicht, de castelein, Const v. Rhetor. 31 [1548].
- Ik (had) nogtans al te veel voorsigtigheid, en eerbiedigheid voor den Marquies … om het geringste woord daar van (t.w. van het overspel van de markiezin) te kennen te geven, heinsius, Verm. Avant. 1, 119 [1695].
- Tirannen kunnen ligt een ydele uitvlucht vinden: Maar altyd strydt hun woord met 't geen zy onderwinden, LANGENDIJK 2, 31 [c. 1720].
- Zy hoort hier een woord, en zy vangt daar een woord, en zy merkt hier wat op, en zy ziet daar zo wat van; dan gaat zy heen …, en klutst dit alles in haar harssenvat tot hakmoes, WOLFF en DEKEN, Leev. 2, 26 [1784].
- Nu nog een woord over de kleeding zelve: bij de Vriesche kleeding, wil men het Nationale daarvan geheel overnemen, behoort eene soort van lang jak, Br. v. twee Amst. Dames 12 [1832].
- P. S. Hiernevens een woordeke, hoe eer hoe liever te zenden. Lees het s.v.p. en, zoo gij meent dat ik de correctie, zonder vrees voor zinstorende feilen, aan Kruyt kan overlaten, wil het dan in het eerstvolgende no. opnemen, GROEN in Briefw. Groen v. Pr.-Kuyper 329 [1874].
- — Genoemd tgov. werk en daad.
- Wacht u, uw faem, met schande, te besmetten. Ontstight geen mensch met werreck oft met woordt, hooft, Ged. 1, 175 [c. 1620].
- Dit 's Hoogvliet, kloek van geest, oprecht van woort en handel, spex 244 [1755].
- b. In verb., als obj. van een ww.
- — Zijn woord eten, het gezegde inslikken, niet uitvoeren. Gewest.
- Hij moet zijn woord opeten (of: weder inslikken), harreb. 2, 481 a [1861].
- Het was te zien of de bazen uit den Koekoek en het Heikneuterken, die verklaard hadden, dat het polissen zou gedaan zijn, of de duivel zou de kaars halen, hun woord niet zouden eten? segers, Wonderd. 15 [1913].
- — Iem. het woord uit den mond nemen, datgene zeggen wat hij juist op het punt stond te zeggen. Zie ook Dl. IX, 1060.
- SEWEL [1766].
- — Ja ik kan ook wel wat uit de Schrift, al pronk ik er zo niet meê als zekere vrouwen, die de leeraars dikwijls het woord uit den mond neemen, en het gras voor de voeten wegmaajen, wolff en deken, Wildsch. 3, 73 [1793].
- ”Je meent natuurlijk Hektor?” zegt hier iemand terstond: ”Mijnheer, U neemt my het woord uit den mond!” Schoolm. 206 [voor 1858].
- — Een woord aan iem. hebben, iets aan iem. te zeggen hebben.
- schuerm. [1865-1870].
- — Woord en wederwoord hebben, gezamenlijk mondeling overleggen.
- Een bequame ende vruntlike tsamensprekinghe waer meer van node in daden ende tractaten der comenscappen dan een brief ofte epistele om mit malcander woert ende wederwoerden te hebben ende alsdan daerinne te concluderen ofte sluyten, want het es een ghemeen woert, dat wairdigher ende bequamer is die levendighe stemme dan de letter is, R.G.P. 14, 239 [1505].
- — Een woord spreken, iets zeggen.
- Int himmen hoesten ofte spreken een woert Daer bi de campioen mocht worden gestoert, pertcheval, Camp v.d. doot f ij r° [1503].
- Mynheer Smet, als het u belieft, mag ik eens een woordeken spreken? Neem het niet kwalyk, dat ik zoo stout ben, consc., Geluk 77 [1855].
- Iemands woord spreken. Zie Dl. XIV, 3024.
- Iem. een woordje spreken, een oogenblik met iem. spreken, even een praatje met iem. maken.
- Princes, ick bid, jou iens ande deur verstout, Ick hadje garen ien woortje ghesproken, biestkens, Cl. Kloet G 2 r° [161.].
- Maar, mag Ik jou wel eens een woordje spreeken? elias, Ontv. Vr. 20 [1688].
- Den 17 December quam van Batavia, de Borger M.A., hier woonachtig, en maar een oog hebbende; die veel nieuws van daar mede bragt, ook veel menschen aan zyn huys lokte, en onder anderen … twee Lieden …, die ook maar een oog hadden, by welke drie een-oogigen … nog een soldaat van Boero quam, die mede maar een oog had, en verzogt dezen M.A. een woordje tusschen vier oogen te spreken, valentijn, O.-I. II, 2, 275 a [1724].
- Ei lieve Neef, zou ik je wel een woordje alleen mogen spreken? - Zo, Tante, (zei ik,) dat beduidt niet veel goeds, WOLFF en DEKEN, Leev. 5, 204 [1785].
- Een hartig woord(je) spreken, zeggen, eens flink en onomwonden zijn meening geven.
- Casimir Périer's staatkunde is vredelievend, maar het zijn en blijven Franschen, en hun toon zal ondragelijk worden zoo … Engeland door binnenlandsche verdeeldheid belet wordt een hartig woord naar buiten te spreken, falck, Br. 318 [1831].
- Ze kon den man van haar lieve Bet niet zoo maar hooren uitschelden, zonder er een hartig woordtjen van te zeggen, schimmel, B. v. Omm. 2, 9 [1870].
- Een woordje in het vlij spreken, een paar woorden spreken om twee partijen met elkaar te verzoenen.
- Neemt me tas seg ic met gelt met al, over acht dagen koom ic je weer by En haelt de rest weerom, maer spreeckt een woortgien int vly, coster 59 [1612].
- Een vrij woord spreken, vrijuit praten.
- Ik ging met de sloof in myn Tuinhuis zitten; dan, dagt ik, kan men een vry woord spreeken, WOLFF en DEKEN, Leev. 6, 5 [1785].
- — Zijn woord waar doen, zijn woord met getuigenissen bevestigen, de waarheid van wat men gezegd heeft met daden, werken bewijzen.
- Christus, niet teghenstaende soo veel schoone ende groote mirakelen, haddet noch quaedt ghenoech, midts de archeydt der Joden, altijdt noch nieuwe teeckenen versoeckende, wilde hy sijn woordt waer doen, ende snede gheuen, david, Doolh. 79 [1605].
- De Heere waer-makende dat vant Euangelium, Hemel ende aerde sullen vergaen: maer mijn woorden en sullen niet vergaen, heeft dat woort dat hy tot sijn uytvercoren ghedaen hadde met dusdanige getuyghenisse beuesticht, de wit, Lev. v. S. Geertr. 2, 44 [1607].
- — Een woord(je) wisselen (over), met elkaar praten (over).
- Vóór men met onze Vriendin de Rede daar nog een enkeld woordje over wisselde, wolff en deken, Blank. 1, 151 [1787].
- Onnoodig toch, dat gy weigeret met my, als gezel, een woordje over de zaek te wisselen, consc., J. v. Artev. 2, 149 [1849].
- Zij kon ook wel bij gelegenheid een woord over weer en wind met een onverschillige of een voorbijganger wisselen, loveling, D.E. 29 [1891].
- — Iem. een woordje zeggen, iemand wat zeggen, even met iemand praten.
- Ik heb u een woordtjen te zeggen, lief kind! Maar moet u in 't heimelijk spreken, BILD. 1, 92 [1794].
- 'k Zou u geern een woordeke zeggen, boer, stijn streuvels, Minneh. 2, 63 [1903].
- — Een woord(je) zeggen van (over), een (korte) uiteenzetting geven over, (kort) iets mededeelen over.
- Goetwillighen Leser ghy hebt hier … de vermaninghen vanden H. Abt Dorotheus, van den welcken ick u lieden een woordeken sal segghen, om den selven Autheur ende sijn boecxken meer kennelijck te maecken, knibbe, Gheest. Leer. e ij v° [1639].
- Om ten slotte nog een woord te zeggen over het verschil aangaande het gebruik der ij of y, brill, Holl. Spraakl. 118 [1846].
- Het verschijnen van dezen bundel dunkt mij een gelegenheid om over den auteur Netscher in 't algemeen, den kritikus en den kunstenaar, een woordtjen te zeggen, V. DEYSSEL, Verz. Opst. 1, 37 [1886].
- — Zijn woordje zeggen over, zijn meening geven over.
- Wel zou ik over 't Staatsbestuur Mijn woordje zeggen willen, de cort, Lied. 28 [1868].
- c. In verb., als subject van een ww.
- — Het eene woord haalt het andere uit e.d. 1°. Bij een ruzie: de een maakt een ruzieachtige opmerking, een ander reageert daar weer op, waarop de eerste weer het woord neemt enz.
- Dat een woort brenghet dander in. Lis litem ferit, servilius 182 a [1545].
- Dit ziende ende hoorende de Vlamijnghen …, dat zij (t.w. eenige dronken Walen) zulc overlast voor haer ooghen bedreven, zijn een partije uutghecommen, ooc met haer gheweere, ende deen woort bracht dander inne. Zoo dat zij werden vechtende, v. vaernewijck, Ber. T. 2, 217 [1567].
- 't Eene woord loktet ander uyt, spieghel 279 [1606].
- Hoor Ceely, wy moesten malkaar hier zo niet bejegenen. Wy spreeken onder ons; het eene woord haalt het aâr uit. Jy bent immers ook zoo zuiver niet, de rijk, Besteedster 27 [1692].
- Hy is somwyl wat raar; en ik kan ook altyd niet zwygen; en het eene woord haalt het ander uit; maar wy zyn toch regt wel met malkaar, want het is een braaf Man, WOLFF en DEKEN, Leev. 4, 332 [1784].
- Nou, 't eene woord haalt 't andere uit en toe de scheerdersvrouw d'r voor de derde keer met d'r haring in d'r gezicht slaat, neemt me vrouw haar visschie en geeft d'r de scheerdersvrouw een lik mee op d'r wang, abramsz, Lev. Beelden 121 [1909].
- 2°. Bij een gesprek resp. bij het spreken of schrijven: het gezegde geeft den ander aanleiding tot reageeren, resp. men associeert voortdurend door op wat men zelf gezegd heeft.
- Dat is de reden, dat ik u zo een langen Brief schryf; want het hart wil een klaager hebben; en het eene woord haalt het andere uit, WOLFF en DEKEN, Leev. 6, 129 [1785].
- Verschoon mij dat ik u zo een langen brief schreef, maar het ééne woord brengt het andere voort, wolff en deken, Wildsch. 1, 299 [1793].
- Zoo doende komt men toch, hoe langer hoe nader bij de waarheid: zoo haalt het eene woord het ander uit, (gelijk men zegt) zoo behartigt men het audi & alteram partem [hoor en weder hoor], Janus verrezen 1, 311 [1795].
- Ik had gewandeld en rustte wat uit, toen de man met een vriendelijk: ”'t Zal meneer toch niet gêneeren” naast mij plaats nam. Het banale ”Lief weertje, meneer” volgde; 't eene woord lokte 't andere uit, en 't duurde niet lang of ik wist, dat mijn buurman een reeks van jaren als knecht in een tapperij had gediend, v. maurik, V. all. Sl.? 121 [1881].
- — Het woord lag juist op mijn tong, ik wilde het net zeggen.
- JOOS [1900-1904]. TEIRL. [1922]. corn., Bijv. [1938].
- — Het woord moet eruit, datgene wat men bijna niet durft zeggen (datgene waar het om te doen was), moet gezegd worden; de bekentenis moet worden afgelegd. Zie ook onder e).
- Men kan veele Raadsheeren vinden, maar Staatsmannen - maar - 't woord moet er uit - maar Beijma's zijn dun gezaaid, in B.H.G. 28, 222 [1783].
- ”Haar kinderen!” herhaalde Flinck: ”had zij er dan meer dan een?” ”Zij zou er twee gehad hebben,” zeide Juffw. Hermans, ”indien uw … ja! 't woord moet er uit … uw onbarmhartigheid jegens de moeder het leven niet gekost had aan het meisje, dat zij onder 't hart droeg”, v. lennep, K. Zev. 5, 137 [1865].
- — Het woord was nog niet koud, of …, het woord was nog maar nauwelijks uitgesproken, of …
- JOOS [1900-1904]. CORN.-VERVL. [1903]. TEIRL. [1922].
- d. In verb., als deel van een voorz.-bep. of van een voorz.-voorw.
- — Iem. bij het woord houden, nemen, zijn woorden letterlijk nemen en inhaken op een uitspraak die werd gedaan zonder dat de spreker er rekening mee hield dat hij serieus werd genomen.
- Hij houdt zijn bestrijder (in de ”Bibliothèque Impartiale”) bij 't woord. Die criticus had gezegd: neem de menschen zooals ze zijn, niet zooals uw verbeelding ze gaarne wilde hebben. Welnu, hij zal de menschen nemen zooals zij zijn, en wel in de primitiefste toestanden, quack, Soc. 1, 250 [1875].
- Zij zouden de negentiende eeuw bij 't woord nemen, als deze tot leus van al haar streven stelde: ”het grootst mogelijk geluk voor het grootst mogelijk aantal menschen.” Zij zouden de arbeiders leeren zich zelven te tellen, 1, 461 [1875].
- ”Dan moet U van den Broek maar gauw naar Batavia overplaatsen.” ”Drommels mevrouwtje, dat noem ik iemand bij zijn woord nemen. Maar,” en zijn gezicht werd bedenkelijk, ”er zijn zooveel liefhebbers”, daum, Raad v. I. 36 [1888].
- — Iem. bij zijn woord pakken, iem. in het bijzijn van getuigen op lastertaal betrappen en hem voor het gerecht dagen.
- TEIRL. [1922].
- — De daad bij het woord voegen, een geuit voornemen direct ten uitvoer brengen.
- In 't laatste gedeelte van het gedicht klimt zijn geestdrift, en hij voegt bijna de daad bij 't woord, als hij uitroept: ”Ik spuw mijn vloek U toe, met saamvergaârde krachten, Bij 't geven van mijn jongsten snik”, v. maurik, V. all. Sl.? 114 [1881].
- — (Gron.) Met een woord van waarheid betuigen dat …, de verzekering geven dat …
- MOLEMA (hs.) [1895].
- — Iem. op zijn woord vatten, zijn woorden letterlijk nemen en inhaken op een uitspraak die werd gedaan zonder dat de spreker er rekening mee hield dat hij serieus werd genomen.
- Mijn hart wil volstrekt dat mijne pen, u, hoewel ik u voor de eerstemaal schrijve, dus noeme; en dewijl gij onze vriendschap wel wilt vernieuwen, zie ik niets onredelijks in deezen wil: ik heb u op uw woord gevat, wolff en deken, Wildsch. 2, 260 [1793].
- Ik greep hem in drift aan, en beloofde hem, zoo hij zich daardoor beleedigd achtte, satisfactie te zullen geven. - Hij vatte mij op mijn woord …, en over weinige uren … zal onze zamenkomst in het Bois de Boulogne plaats hebben, loosjes, Bronkh. 5, 107 [1807].
- e. In verb. met een bnw. of een nabep.
- — Een gevleugeld woord, een treffend, min of meer spreukachtig gezegde, inz. ontleend aan litteraire werken, dat om zijn beeldende kracht door ieder wordt overgenomen. Zie ook Dl. IV, 1951.
- Het is heel iets anders in een vage abstractheid de beteekenis van zoo'n gevleugeld woord aan te duiden, of het in de volle situatie van het levend moment na te voelen en te verstaan, V. GINNEKEN in N.Tg. 3, 90 [1909].
- — Een goed woord, een paar vriendelijke woorden.
- Een cleyn goet woort swicht grooten toren, j. v.d. dale 162 [1528].
- Die saechtmoedicheyt versoet … Veel raseryen, met een cleyn goet woort, Div. Ref. e. Lied. 33 [1574].
- Een goed woord(je) voor iem. doen, zijn belangen (bij iem.) verdedigen, zijn voorspraak (bij iem.) zijn, hem in iemands gunst aanbevelen, hem (bij iem.) verdedigen.
- Och weest ghy (t.w. ”Liefde”) mijnen gesandt, och doet voor my een goet woort: op dat mijnen Jesus … oock door v my snoode wormken gheue een suyver herte, de wit, Lev. v. S. Geertr. 2, 304 [1607].
- ”Ja, 't is jammer, dat je na den eten komt,” hernam Filip, ”maar zieje, als ik een goed woord aan Stijntje de keukenmeid doe, zou ik je nog altijd wel wat kunnen bezorgen”, v. lennep, K. Zev. 3, 5 [1865].
- Vooral wendde hij zich tot Mevrouw V. L. … en smeekte haar een goed woord voor hem en de zijnen te doen, sleeckx 12, 68 [1867].
- Ik deed dit op raad van een vriend van mij, een neef van den Commissaris, die vooraf bij zijn oom een goed woordje voor mij had gedaan, batelt, Duister Amst. 11 [1911].
- Ook: een goed woordje voor iem. spreken.
- Meermaal bad ik mijn' vader of broêr, om een goed woordje voor mij te spreeken, wolff en deken, Wildsch. 5, 250 [1796].
- Ook: een goed woord verzoeken.
- En mijn oppasser heeft zelfs den ploert al Een goed woord voor een draagplaats verzocht, Als soms mijnheers begraafnis Te Leiden plaats hebben mocht, haverschmidt, Sn. en Gr. 15 [1850-'52].
- Pregnant ook: een woord voor iemand doen.
- ”Zoudt gij niet een woord voor mij kunnen doen?” vroeg hij. De visscher haalde de schouders op: ”Gij begrijpt, dat ik niet voor u kan vrijen,” antwoordde hij, sleeckx 8, 382 [1863].
- Een goed woord geven, vriendelijk toespreken.
- Je Moeder was ook over alles mal met je, en ik was evenwel haar Man. Ik kon niet dulden, dat zy iemand buiten my een goed woord gaf, WOLFF en DEKEN, Leev. 6, 285 [1785].
- Daarop hielp de Paus, welke in die soort van dingen, als de koningen hem slechts een goed woord gaven, nog al te vinden was, hem aan een' scheidbrief, en Lodewyk trouwde aanstonds de weduwe van zijn' voorganger, Karel VIII, fokke, B.R. 3, 285 [1805].
- Geen goed woord voor iem. over hebben, zeer verbolgen zijn over iem.
- Zij had voor geen van allen een goed woord over, couperus, E. Vere 2, 179 [1889].
- Een goed woord spreken. 1°. Bidden.
- Terwijl ik dan besig was, om een goed woord te spreken, en te bidden, sprong dit dier … op de stoel, heinsius, Verm. Avant. 1, 129 [1695].
- Tartuffe zou een goed woord spreken, maar de Vent badt, (zo noemen zy dat gehuilebalk,) wel een kwartier lang, wolff en deken, Burg. 36 [1782].
- Des avonds kon ik ten minste met de mijnen nog een goed woord spreeken, aan tafel, en van hem leeren, wolff en deken, Wildsch. 6, 66 [1796].
- 2°. Een vriendelijk woord spreken.
- En ik was altoos bang van dat oesteragtig leven. Ik moet gaan, ik moet komen, ik moet hier eens een goed woord spreeken, ik moet daar eens een gift uitdeelen, wolff en deken, Blank. 1, 100 [1787].
- — Het groote woord.
- 1°. Ongepastheid, beleediging.
- Ick lande in 't lest, en vraegh, in 't treden over boordt Naer u. Elck sweegh. Mij was dat swijgen 't groote woordt. Ick … laet niet af te quellen … mijn volck, tot dat sij mij vertellen 'T verraedt van Priams soon, hooft, Ged. 1, 141 [1615].
- 2°. Ernstige, gewichtige woorden.
- Gesellen, die des avonts vrijt, En dickmael wonder jachtigh zijt, En vaert niet in der haesten voort, En spreeckt niet haest het groote woort, En geeft voor al uw trouwtjen niet, Tot ghy het lief by dage siet, cats 1, 495 a [1632].
- Het groote woord moet eruit e.d., datgene wat men bijna niet durft zeggen (datgene waar het om te doen was), moet gezegd worden; de bekentenis moet worden afgelegd. Zie ook onder c).
- Doen isser 't groote woort dusdanigh uyt ghekomen: Ick hadt, o mannen! hoort, grootmoedigh voorghenomen Te sterven, eer ick u souw wysen geldt of goedt, bredero 2, 27 [1615].
- 't Is Warnar, (hier hebjet) zijn dochter sal bevallen wesen, Hoe sal ick het in desen best stellen aen? Sel ick vertrecken? of blyven, of by heur gaen? Wat zoudt passen dat ick hem hier liet staen karmen, 't Groote woordt moeter uyt, hooft, Ged. 2, 317 [1616].
- Als sy begint, soo blijft haer reden steken. Doch naer een lang gedrael, soo komt 'er tot besluyt, Soo komt 'er 't groote woort ten langen leste uyt, cats 2, 72 b [1635].
- — Ergens een groot woord van hebben, ergens hoog van opgeven.
- Ze had er groot woord van: zij gaf er hoog van op, aant. v. A. BEETS [Gron., c. 1900].
- Een groot woord hebben, bluffen, grootspreken. Gewest. in Vl.-België.
- E groot woord hebben, veel praat hebben, bluffen, grootspreken, CORN.-VERVL. [1903].
- — Hij héet e groot woord, Ald.
- — Een hartig woord, een pittige, ongezouten, openhartige meening.
- Omdat ik … eenige ruimte zal moeten openhouden voor een hartig woord over historische romans in het algemeen, busken huet, Br. a. Potg. 1, 68 [1864].
- — Het hooge woord moet eruit e.d., hetz. als het groote woord moet eruit. Zie ook onder c).
- 't Hoog woord quammer op 't lest uyt: sy nam an Dat sy mijn wijf wesen sou, en ick haer wettelijcke trouwde man: Daer gaf sy my de hand op, starter, Dar. B 3 v° [1618].
- Moet 'er het hooge woord uit? hoor, ik heb ziekte onder mijn klieren, noozeman, Bedr. Dronkk. A 7 r° [1648].
- — Het hoogste (hooge) woord voeren, hebben e.d., druk en zelfingenomen spreken.
- BINNART [1654].
- — Daer ellick voert het hooghste woort, Daer niemandt doet als hy behoort, Daer moet het al ten quade strecken, bredero 3, 365 [161.].
- De cloeckste vande Vrouwen 'Thooge woordt te laten houwen Dat en raeckte noyt jn myn, Zou en man de minste zyn By het ribb-stick van sen lenden? huygens, Ged. 1, 177 [1620].
- Zoo zal een vreemdeling, een worm, het hooghste woort Hier boven voeren … de mensch een' zetel stichten, Zoo verre boven Godt? (Lucifer spreekt), VONDEL 6, 238 [1654].
- Die de meeste snap hebben, en het hoogste woord voeren, zijn gemeenlick de holste herssen-beckens en erbarmelickste zielen, de brune, Bank. 1, 187 [1657].
- 'K ben overal gewoon het hoogste woord te voeren, En al wie beter weet kort of den mond te snoeren. De schaamte quelt my niet, v. effen, Spect. 8, 230 [1734].
- Ik wed, om al wat gy wilt, dat uw Zoon denkt, wel heel ordentelyk te zyn, als hy een beleefde buiging maakt, zonder hoed aan tafel komt, nooit het hoogste woord voert, beleefd presenteert, lekker voorsnyd, schoon linnen aan heeft, en ouder lieden nooit tegenspreekt, wolff en deken, Blank. 1, 92 [1787].
- — Een kwaad woord geven, boos toespreken, onvriendelijk bejegenen.
- Noyt en gauic sprac dander hoe seer ghestoort. In iemants presencie mijnen man quaet woort, j. v.d. dale 162 [1528].
- Hij had ondertusschen deze spirale schoonheid, zoo lang haar broeder Karel de VIIIste leefde, geen kwaad woord durven geven, fokke, B.R. 3, 284 [1805].
- — Het laatste woord, het laatste wat iemand vóór zijn dood zegt.
- Elck sprack het leste woord, En daer was geen verhooren, De Mast lagh over boord, En 't roer was langh verloren, huygens 2, 99 [1649].
- — Altijd het laatste woord willen hebben e.d., altijd als laatste nog een opmerking willen maken, zijn meening willen geven.
- Hy wil tleste woort altoes hebben, Gem. Duytsche Spreckw. (ed. KLOEKE) 73 [1550].
- De quade wyven …, die als zy met hare goede mannen in woorden geraakt zijn, en al lang genoeg gesmaad en gescholden hebben, nog op 't leste zeggen, ik mag swijgen, ik sal u het leste woord laten, daar moet dog iemand de leste wesen, PASSCHIER DE FYNE, Tract. 188 [1642].
- Je weet, lieve Tante, hoe de mans zyn! altyd willen zy het laatste woord voeren, WOLFF en DEKEN, Leev. 1, 270 [1784].
- Men weet het, zoo haest het op snaeuwen en twisten uitkomt is de man een onmagtig kind in vergelyking der vrouw; hy maekt zich eenige kannen zwart bloed, slaet wat op de tafel en byt wat op zyne tanden; maer heeft hy ooit het laetste woord gehad? consc., Siska v. R. 95 [1844].
- De vrouwen willen altijd het laatste woord hebben, harreb. 2, 419 a [1861].
- — Dit is mijn laatste woord, meer zeg ik er niet over, ik blijf bij wat ik zooëven heb gezegd.
- Ik bedank u voor de eer, maer myn laetste woord is: neen, consc., Plaeg d. D. 154 [1855].
- Dat is mijn laatste woord, harreb. 2, 479 b [1861].
- — Een oneffen woord, een ruwe, ruzieachtige, booze taal. Zie ook Dl. X, 1559 en nog de volg. aanh.
- Een oneffen woort wort van haer (t.w. kwaadsprekers) sevenvout Met clinckenden alloy opt spoedichste betalet, revius, Over-yss. S. 53 [1630].
- O Droevigh ongeluck! dat my is overkomen, Wanneer ick desen mensch sijn leven heb ontnomen! Hy light, siet, van mijn hant om een oneffen woordt, Doorsteken met 't rapier, en in sijn bloet versmoort! lijftocht, Voor-Winckel 63 [1679].
- Na in de trouw geleeft te hebben met haeren overleden Man den tyd van 17. jaeren in eene volmaekte liefde sonder by na het minste on-effen woord gehad, onraet, Lev. v. Fr. Taffin 42 [1721].
- Nooit een oneffen woord hebben met iem., altijd in de beste verstandhouding en vriendschap met hem zijn.
- rutten [1890].
- — Een waar woord spreken. Zie Dl. XXIV, 137.
- — Er is geen waar woord aan, er is niets van aan, het zijn allemaal leugens.
- Hy quam … by zyn Ed:, en verzekerde hem, dat de OrangKaja's voor 4 dagen den Matakau gedronken hadden, om al de nagelen aan ons alleen te leveren. Schoon 'er geen een waar woord aan was, valentijn, O.-I. II, 2, 126 a [1724].
- f. Gevolgd door een substantivisch attribuut.
- — Een woord van advies enz., woorden waarmee men advies enz. geeft.
- Sententia … Sentence. Opinion & auis. Fantasie. Vn mot de bon enseignement. Sentencie. Meyninghe ende auijs. Fantosie. Een woort van goede onderwijsinghe ende leeringhen, Dict. Tetragl. 278 b [1562].
- De Prins van Waldec versocht mij daegs te voren hem somtijts een woordt van advis te willen schrijven, C. HUYGENS Jr., Journ. 1, 1 [1688].
- Zijn laatste brief aan mij was een woord van deelneming bij den dood van mijn vader zooals hij dat kon geven, bosb.-touss., Br. a. Potg. 115 [1860].
- Ook daar, waar zij amendementen ontmoetten, welke hunne goedkeuring wegdroegen, wilden zij de voorstellers wel een woordje van sympathie en ondersteuning toespreken, buys, Stud. 1, 487 [1872].
- — (Gallic.) Een woord van, een korte opmerking over.
- Nu een woord van de plotselinge neerlandschgezindheid des heeren Rogier, VUYLSTEKE, Prozaschr. 1, 13 [1861].
- g. In verb. met een bez. vnw. of gevolgd door een gen.-bep. ingeleid door van.
- — Mijn woord, wat ik zeg, wat ik naar voren breng.
- Ik weet dat gy hier verschynt met het vast besluit, naer geene voorstellen van overeenkomst of verdrag te luisteren; ik weet ook dat myn woord onmagtig is op uw gemoed, consc., J. v. Artev. 3, 115 [1849].
- De jongeling wachtte met neêrgeslagen blik op zyns vaders woord. Na eene wyl vroeg de grysaerd: ”Alzoo, in uwen droom woonde Clara ten onzent? - Als dienstmeid?” consc., Plaeg d. D. 26 [1855].
- — Het woord van (x), wat (x) zegt, naar voren brengt.
- Overigens stemde hij met heer Jacob van der Does in, ook wat het woord van Matenesse betrof, die zich eens, bij het breken van zijn heimelijke trouw aan de dochter van Van Vliet, beroepen had op de kerkvergadering van Trente, fruin, Geschr. 2, 430 [1874].
- h. In zegsw. en spreekw.
- — Wiens brood men eet, diens woord men spreekt, men staat aan de zijde van dengene van wien men voor zijn levensonderhoud afhankelijk is, men deelt en verdedigt zijn opvattingen.
- Sancho-Pança 34 [1850]. modderman, Bijdr. Huishoudk. 110 [1852].
- — Woord en daad zijn één, men moet het niet bij voornemens laten, maar ze ook ten uitvoer brengen.
- Woord en daed zy een, DE BRUNE, Bank. 1, 34 [1657]. harreb. 1, 111 b [1858].
- — God wouds is (was) een goed woord vanouds. Zie ook Dl. V, 225.
- SPIEGHEL 299 [1606]. GRUTERUS 1, 106 [1610]. TUINMAN 2, 223 [1727]. HARREB., Zedeleer 33 [1856]. harreb. 1, 243 b [1858].
- — Een zot mensch spreekt soms wel een wijs woord e.d.
- Een sot mensche spreect somtijts wel een wys woort. Id est Saepe etiam stultus fuit opportuna locutus, servilius 106 b [1545].
- Niemant so slecht oft ongeacht. hy heeft vvel een vvijs vvoord by ghebracht, gheurtz, Adagia 26 b [1552].
- Een ghek spreekt wel een wys woord, GRUTERUS 1, 102 [1610]. TUINMAN 1, Nal. 14 [1726]. harreb. 1, 213 b [1858].
- — Een woord eens uit den mond gevlogen, kan niet worden ingetogen e.d.
- Het woord eens uyt de mont ghevloghen, en can niet werden inghetoghen, de brune, Spreeckw. 106 [1636].
- Het woord, dat ons eens is ontslopen, En kan niet werden in-gheropen, Ald. Een woord, dat eens maer is ghenomt, En keert noyt weer van daer het comt, 108 [1636].
- Als 't woord uyt den mond is, gaapt dan tot morgen, 't sal 'er niet weder in komen, Lyste v. Rar. 1, 194 [1706].
- — (Zaanstreek) Een woordje om een oordje, gezegd tegen iemand die weinig zegt.
- BOEKENOOGEN, Aanh. [1897].
- — Een woord is geen pijl, opmerkingen kwetsen niet zoo erg als pijlen.
- Een woort en is ghien Pijl, Gem. Duytsche Spreckw. (ed. KLOEKE) 23 [1550]. SPIEGHEL 280 [1606]. gruterus 1, 103 [1610].
- Bij liev.-coopm. [1875].
- — Een goed woord vindt altijd een goede plaats e.d., met vriendelijkheid en beleefdheid krijg je veel gedaan.
- Spreeckw. (ed. KLOEKE) 6 [1549].
- Ien goet woort … neemt altijdt ien goe stee, En 't leyt alle oorlogh neer, en 't verweckt ien vreedege vree, w.d. hooft, Styve Piet B 3 r° [1628].
- Een Goed woord vint een goede sté: Neemt, waer ghy gaet, het zelve mé, de brune, Spreeckw. 20 [1636].
- Jy moest de mynen eens tot jen Man hebben; zei jy boe, hy zou ba antwoorden. Wel, een goed woord vindt een goede plaats, WOLFF en DEKEN, Leev. 4, 37 [1784].
- De Herders … gingen … naar H***, en in hope dat een goed woord eene goede plaats zou vinden, spraken zij den dikken Burgemeester aldus aan, EVERTS, Ned. Spreekw. in Alg. Letterl. Maandschr. 6, 346 [1822]. joos, Schatten 148 [1887].
- — Een vriendelijk woord kost geen pond, vriendelijkheid doet veel goed en het kost niets.
- Door bescheidenheid, vriendelijkheid en kleine dienstbetooningen zult gij voorzeker de meesten aan u verbinden; en, hoe weinig dit kost, dat wisten onze vaderen …: zij hadden ten spreekwoord: een vriendelijk woord kost geen pond, v.d. hulst, Luim en E. 33 [1823].
- Een beleefd woord (of Goeden dag zeggen), kost geen pond, de cock, Spreekw. O. Gebr. 288 [1908].
- — Elk woord is wel een pond zwaar, elke opmerking is veelzeggend, van groote beteekenis en wel overwogen.
- Elck woordt is wel een pont swaer, Gem. Duytsche Spreckw. (ed. KLOEKE) 58 [1550].
- Yder woort een pont, CATS 1, 301 a [1625]. harreb. 2, 192 a [1861].
- Woorden lijk ponden sprak hij, die vele te zeggen en van groot bedied en wel beraan waren, Verz. GEZELLE [voor 1899].
- — Een spreekwoord, een waar woord.
- Mag. v. Spreekw. 1, 1 [1802].
- Arch. Ned. Taalk. 1, 375 [1847-'48]. roodhuijzen, Levenswijsh. 1 [1860].
- — Een geworpen steen, een geschoten pijl en een gesproken woord zijn niet te herroepen e.d.
- cats 1, 581 b [1632].
- Een steen gheworpen uyt de hand, Een pijl gheschoten in het land, Een woord ghesproken uyt de mond, Van al ghy gheen her-roepen kondt, de brune, Spreeckw. 329 [1636].
- Adagia quædam 22 [1727]. BOGAERT, Toegep. Spreekw. 93 [1852]. harreb. 2, 182 a [1861].
- — Zoo lang de vrouw wascht, heeft de man geen goed woord.
- gruterus 2, 169 [1611].
- Mergh d. Ned. Spreekw. 2, 45 [1644]. MODDERMAN, Bijdr. Huishoudk. 47 [1852]. harreb. 2, 64 a [1861].
- — Een zot en zijn woord zijn haast gescheiden, die te veel praten, zijn dwaas.
- Een sot en sijn woort zijn haest ghescheen. De fol iuge, brieue sentence, GOEDTHALS, Prov. 82 [1568]. GRUTERUS 3, 143 [1612]. harreb. 1, 218 a [1858].
- — Het is een goed woord dat een goed zwijgen verbetert, niets is beter dan zwijgen.
- SPIEGHEL 281 [1606]. GRUTERUS 1, 110 [1610]. harreb. 2, 480 b [1861].
- — Hij luistert naar zijn eigen woord als het zwijn dat naar zijn pissen hoort, hij hoort zichzelf graag praten.
- Hy luystert naer zijn eyghen woord, Als 't swijn, dat naer zijn pissen hoort, de brune, Spreeckw. 80 [1636].
- 2. In sommige contexten verliest woord zijn substantivische bet. van ‘begrensde taaluiting’ en krijgt het den werkwoordelijken inhoud van ‘het spreken’, ‘het praten’ (‘het schrijven’) of van ‘het middel dat den mensch ten dienste staat om zijn gedachten of gevoelens kenbaar te maken: de spraak, de taal’.
- a. In vrij gebr.
- Tes cleyn sake een woort soetelijck breken Sij becopent int inde diet anders orboren Want een cleyn goet woort swicht grooten toren, j. v.d. dale 162 [1528].
- In het woord heeft de Schepper aan den mensch het hoogste en heerlijkste middel geschonken, waardoor hij zich kan openbaren als de drager van Gods beeld en gelijkenis, als vrije, redelijke en bewuste persoonlijkheid, schaepman, M. en B. 1, 141 [1871].
- Ik spreke van uw dagelijksch woord met uw volk, uw dagelijksch woord met uwe vrienden, uw woord in vergadering en gezelschap, verriest, Vl. K. 1, 58 [1901].
- — (Pregn.) De gave des woords, de gave van de welsprekendheid.
- De Vries bezat in hooge mate de gave des woords. Zijn gemak van spreken was ongeëvenaard; zelfs onvoorbereid haperde hij nooit, j.w. muller, Verspr. Opst. 121 [1909].
- b. In verb., als obj. van een ww.
- — Het woord afsnijden. Zie Dl. I, 1471.
- — Het woord doen, spreken in naam of ten behoeve van anderen, het woord voeren, woordvoerder zijn.
- Eenen priester die sijnen dienst gaet doen, is als eenen legaet ende Ambassadeur van die ghemeynte, die welcke wordt ghesonden om het woort te doen ende te bidden voor allen het volck, maelcote, Dienst d. Missen 63 [1567].
- Alhoewel des Voochts ampt is doorgaens het woordt des Schools te doen, soo sullen nochtans de drie Overheden, Schrijver, ende drie eerste Raeden sulx moghen opleggen aen wien van de Scholieren dat sy 't goedt vinden, op pene van drie guldens, HOOFT, Br. 1, 415 [1613].
- Van stuk tot stuk te verklaaren 't geene op zynen persoon te zeggen viel, hadden zy zich niet onderwonden; dewyl d' ongeregeltheit, kommer, misnoegen, ende bystere gesteltenis des Landts, daar inne 't woordt voor hun deeden, ende duydtlyk genoegh uitdrukten, hoe luttel het gemeene beste met zyne jeegenwoordigheit, aanzien en gezagh beholpen was, hooft, N.H. 43 [ed. 1642].
- Dat is verwonderenswaerdigh, dat sij benevens haer oock haeren pensionaris, dat haren dienaer is, oock voor een heer in de commissie stellen. Sij meenen mogelijck, om dat sij haer niet bequaem en vinden het woort te doen, dat het soo weesen moet, in B.H.G. 18, 453 [c. 1672].
- Dese weeskinderen van Lyden, waar van een het woort gedaan heeft en nam de vryheydt, om Syn Hoogheyds koest (lees: koets) te doen stil staan, in Leidsch Jaarb. 11, 67 [1747].
- Dat by iedere groote gelegenheid niemand anders dan van der Palm werd aangewezen om het woord te doen, beets, Lev. v. V.d. Palm 104 [1842].
- — Zijn woord (goed) doen, (goed) praten; (goed) voor zijn belangen opkomen. Zie Dl. III, 2714 en nog de volg. aanh.
- Zyn woord wel doen, To express himself well, to deliver his speech or message handsomly, SEWEL [1766]. keyser [1951].
- — ”Nou, ga dan mee,” zei de jongen, ”as je dat niet heb gezien, heb je ook niks gezien; ik mot me woord goed doen bij de klanten, heift de baas gezeid en ik zà je wel weêr an de deur afzetten”, v. looy, Jaapje 222 [ed. 1917].
- — Iem. het woord geven, hem de gelegenheid geven te spreken, m.n. tijdens een officieele bijeenkomst.
- De Koning … wendde zigh tot de vergaadering, met wensch om de goede geneegenheit, die hy hun droegh, te kunnen uitspreeken: en zich beroepende op zyne ongeoeffentheit in de taale, te weeten de Fransche, die hy gebruikte, gaf het woordt den Bisschop van Atrecht oover, die 't met groot sieraadt van wel zeggen, uitvoerde, hooft, N.H. 3 [ed. 1642].
- — Het woord houden, spreken in naam van of ten behoeve van anderen.
- Hoe komt u vrouw Venus bastert Dus geloopen in het hooft, Dat … ghij hullep in moet haelen Om voor uw te houden 't woordt Afgerecht op maeghdoommoordt, hooft, Ged. 1, 223 [1623].
- Die mond, dien Goeiland soent met offer toe te brengen: Die 's Rechts gestrengheyd sal met veel genade mengen, En 't woord des ondersaets gaen houden by den heer, VONDEL 2, 649 [1627].
- Voed het voesterkind met dierenmerg, Op dat het … verw' den grond des vyands rood van moord; Of hou in vredehandeling het woord, Soo wijs, als dapper, VONDEL 3, 137 [1632].
- — (Gron.) Er een woord van kunnen doen, er over opscheppen, ervan roemen.
- MOLEMA, Naschr. [1887].
- — Iem. het woord laten, iemand de gelegenheid tot spreken geven.
- Ik verlang te hooren wat gij van dat standpunt al ziet, en ik laat u gaarne het woord, om het ons in het breede te vertellen, geel 52 [1838].
- — Het woord nemen (vroeger ook: aanvaarden, opnemen), beginnen te spreken, m.n. om een toespraak of rede te houden. Zie ook Dl. IX, 1830 en nog de volg. aanh.
- Hier mede eynde Vreese Goids lofsame, Ende een ander Nymphken aenveerde dat woort …, En ghinck my verclaren wat daer resteerde voort, numan, Striit d. Gem. 55 b [1590].
- Voorts nam E.L., Raadsheer van Staate, 't woordt, hooft, N.H. 625 [ed. 1642].
- Eene van de Vryers nam het woort En zey: 't is zonde enz., v. rusting 1, 638 [1693].
- De Orangtoeha E.S. (nam) wederom het woord op, en antwoordde, dat de Compe. haar believen met hem doen mogt, valentijn, O.-I. II, 1, 196 a [1724].
- Eerst zag zy my zeer oplettend aan, en zweeg; maar zich bedagt hebbende, nam zij dus het woord, WOLFF en DEKEN, Leev. 5, 63 [1785].
- O Job! zoo spreek ik voort. Of hebt gij iets te zeggen, Wel, neem dan eerst het woord! ten kate, Job 120 [1865].
- Saportas nam hierop het woord en sprak de Fransche burgers in hunne moedertaal aan, Gids 1875, 1, 140.
- — Het woord richten tot, tot (iem., een gehoor) spreken, hem aan- of toespreken. Zie Dl. XIII, 37 en nog de volg. aanh.
- Een breede kring van vrouwen …, aandachtig opziende naar den ernstigen man, op eene hooge ton geplaatst, die blootshoofds het woord tot allen rigtte, potgieter 6, 17 [1836].
- Anne, die haar lot begon te begrijpen, was voor zich blijven staren; ook had de voogd bij voorkeur het woord tot de jongste gerigt, 1, 94 [1844].
- Hij kan vervolgens het woord tot de gezworenen richten en de kracht van het bewijs tegenover de beweringen des aanklagers bestrijden, Gids 1875, 1, 282.
- — Het woord vatten (vroeger ook: opvatten), beginnen te spreken, m.n. om een toespraak of rede te houden.
- De vrouwen, die onmogelyk langer zwygen konden, waren alle zeer verheugd; één van haar vattede het woord op, en sprak: ”Wy allen” enz., Aanh. op WOLFF en DEKEN, Leev. 22 [1786].
- Op de omvraage, of aan die van Zeeland, Friesland, en Stad en Lande eenige dagen uitstels zouden worden toegestaan? vatten de Geldersche Afgevaardigden het woord, Verv. op wagen., Vad. Hist. 34, 117 [1805].
- Die levendige Grieken? (zoo vraagt gij, met verwondering: want ik zal het woord voor u opvatten), geel 58 [1838].
- ”Dat denk ik!” zei Mijnheer V., Die heel cordaat het woord eens vat, v. zeggelen 3, 22 [1855].
- De Factoor, die reeds gesproken had …, vatte weer het woord en sprak enz., consc., Bat. 1, 113 [1858].
- Dan … vatte de vader Weder het woord: ” Ja, vrienden” enz., V. BEERS, Gevoel en Leven 49 [1869].
- — Het woord voeren. Zie Dl. XXII¹, 273-74.
- — Het woord vragen, (in een vergadering) vragen om te mogen spreken.
- De voorzitter zal … aan den getuige en beschuldigde alle ophelderingen mogen vragen, die hij tot aan 't licht brengen der waarheid noodig acht. De regters, de prokureur generaal, en de gezworenen zullen de zelfde magt hebben, mits den voorzitter het woord vragende, W. v. Strafv.. 319 [1811].
- Daar volgde een geschreeuw, een gevloek, een gebrom: … Te vergeefs vroeg Dol-Drom weêr het woord; Zoo'n rumoer had hij nimmer gehoord, v. zeggelen 7, 29 [1845].
- Hooge ingenomenheid met de beginselen van het liberalisme noopt hem het woord te vragen, buys, Stud. 1, 276 [1868].
- Mijnheer de Voorzitter, ik vraag het woord, mulder, Kiesvereen. 39 [1877].
- Ik wensch, gelijk dit in de parlementaire taal heet, het woord te vragen voor een persoonlijk feit, veegens, Hist. Stud. 2, 5 [1880].
- c. In verb., als subj. van een ww.
- — Het woord is aan …, de genoemde mag nu gaan spreken, m.n. in een officieele bijeenkomst.
- Vermeten sterfling, die durft denken! Gedachte is dwaling en niets meer. Leef stil, en sterf op zyne wenken; Want zie, het woord is aen den Heer! Hy weet, waerom de wereldbollen Gelyk de golven henenrollen, In vaste en grootsche harmony, LEDEGANCK 48 [1837].
- Stilte! Het woord is aan den ouden heer Smits! lindo 3, 438 [1858].
- 't Is een verademing, dat thans het woord aan den studiosus De Wild is, en deze na een paar fluisterende woorden tot Marie Vreede opstaat om zijn voordracht te houden, v. maurik, V. all. Sl.? 114 [1881].
- d. In verb., als deel van een voorz.-bep. of van een voorz.-voorw.
- — Aan het woord zijn, blijven, raken, aan het spreken zijn, blijven, raken.
- Poland begreep dat hij aan het woord moest blijven, en vertelde tot groote stichting van het publiek een aantal bijzonderheden van zijn grooten en magtigen koning, van diens hofstoet, schatten en heirscharen, v. rees, T. Poland 2, 172 [1867].
- Fräulein Louise geraakte daarop aan het woord en verhaalde, dat enz., bergmann, Nov. 219 [1868].
- Hij moet zijn ziel open en ontvankelijk bewaren in het vertrouwen, dat hier meesters aan het woord zijn en dat de leerling luisteren moet en zwijgen, leopold 2, 644 [1890].
- — Iem. niet aan het woord laten komen, hem niet de gelegenheid geven te gaan spreken.
- Mevrouw Stork liet me niet aan 't woord komen, BEETS, C.O. 260 [1840].
- Hij wilde zijn dank betuigen, maar van Aardenburg liet hem niet aan het woord komen, daum, Raad v. I. 90 [1888].
- — In woord en beeld, met geschreven tekst en illustraties.
- Van hooger leven in woord en beeld. 24 kaarten bijeengebracht, titel v.e. werk van J.F.D. MOSSEL [1914].
- — In woord en geschrift; in woord of geschrift, zoowel mondeling als schriftelijk; mondeling of schriftelijk.
- Bakhuizen was zich zijner kracht volkomen bewust en het was hem een lust, eenen tegenstander, die het in woord of schrift tegen hem dorst opnemen, te verpletteren, vissering, Herinn. 3, 134 [1865].
- — Op het woord brengen, ter sprake brengen.
- De Kennemers (zijn) … naer huys gekeerd, luyder-keels roemende ('t welk Amstel eerst op het woord braght) dat zy op het naeste iaer den Grave van Gelre … wilden aenspreeken, en sijn landschap te vyer en zwaerde verdelgen, v. slichtenhorst, Geld. Gesch. 2, 98 b [1654].
- — Op het woord zijn, aan het praten zijn.
- R. Ick verwongder me hoe jijt bedeyncken meucht. Van aardighers pots heb ick noyt ghehoort. M. Had ick geen raat gheweten, ick waar al op 't woort, biestkens, Cl. Kloet G 2 r° [161.].
- — Te woorde komen.
- 1°. In onderhandeling treden.
- Met den Heer van der Horst zal 't noch, nae schijn, wel acht oft tien daeghen aanloopen, eer wy te woorde koomen, HOOFT, Br. 3, 3 [1634].
- Graaf (Lodewyk) bewillighde in een' tzaamenspraak. Waarop, de heeren van L.N., S., E., en C. … met die van N., V., L., en G., te woorde quaamen, en … deeze punten bedongen, hooft, N.H. 265 [ed. 1642].
- 2°. Een gesprek voeren.
- Toen zy eens … uit de venster lagh en keek, quam 'er de vermutste vryer … verbygaan, en zijn' meesterin gewaar wordende, verzocht hy, op 't allernedrighste, ingelaten te worden, om met haar te woorde te komen, de brune, Jok en E. 50 [1644].
- Daar was een Edelman die met zekere Ioffrouw, daar hy zijn liefde verborgentlik op gevest hadde, te woorde zou komen, 234 [1644].
- — Iem. te woord staan, hem de gelegenheid geven iets te zeggen, naar hem luisteren, hem aanhooren.
- Dat sij van andere seydt is logen, dat sij van haer zelven is logen. Ick heb haer onlancx 2, 3 mael te woorde gestaen, haer bootschap aen Gout gedaen, antwoordt ontfangen, uytenbogaert, Br. 1, 55 [1602].
- Misschien zij mij te woorde staet, En doet wel, dat zij waeckend laet. Misschien haer lipjes lief mijn' lippen Met lodderlijcke toghjes knippen: En dat haer ooghje zeidt, Nu lipjes doet bescheidt, hooft, Ged. 1, 203 [1623].
- Burgemeester Lenting moet alle klaagers recht bezorgen en alle vraagers te woorde staan, wolff en deken, Wildsch. 2, 362 [1793].
- Het schijnt, dat ik mij hieromtrent bedrogen heb: althans - zij liet mij afwijzen, en wilde mij niet te woord staan, v. lennep, K. Zev. 4, 29 [1865].
- Uw manier van spreken zij altijd liefelijk, met zout gekruid; weet, hoe gij ieder te woord moet staan, Leidsche Vert., Col. 4, 6 [1912].
- — Te(n) woord(e) zijn.
- 1°. In onderhandeling zijn, besprekingen voeren.
- UE. hoopt, dat wy hier wel doen sullen ende aldaer verstaen te hebben, de Javanen haer goet om een cleyn proffyt overdoen; ick ben al over 12 dagen met eenige Arabiers te woorde geweest, in de jonge, Opk. 2, 433 [1599].
- Ghij wenscht te woordt te zijn; laet het u daer op steken Nochtans, dat vijands bood' u aenzoek' om verspreken, hooft, Ged. 1, 312 [1629].
- Den 18. dito ben ick weder met den Coningh wegens den voor-koop van 't nieuw ghewas ten woorde geweest, doch niet uyt gerecht, Begin e. Voortg. 6, 7 b [ed. 1646].
- De Bisschop (zekere huwelijksonderhandelaar) liet zich … vinden by Hertogh Arnald, die hier over (t.w. over het huwen van zijn nog jongen zoon) te woorde was met Ian Chissiaco wet-geleerden ende af-gezant van den Savoyaerd, v. slichtenhorst, Geld. Gesch. 2, 239 a [1654].
- 2°. Ruzie maken.
- De vijfsten wille is een berouwenden wille, dat is dattet ons … rouwet, als wi met yemant te woerde hebben geweest, ende dencken: ”Had ics gedacht, ic soude haer alsulken tonge geleent hebben, dat noyt roes-boem alsulken blat en droech', BRUGMAN, Onuitg. Serm. 222 [1523].
- Toen dezen tegen de avond met die van Woerden ”te woorde waren”, over het aanbesteden tot dichtbaggeren der beide dammen, Rechtsbr. Hoofdwatersch. Z.-Holl. 575 [aangeh. woorden 1612].
- 3°. Een gesprek voeren.
- MOLEMA (hs.) [1895]. TER LAAN [1929].
- — Toen zy den Koning, op hun manier, treffelik aangesproken hadden, namen zy afscheit; maar quamen 's anderdaags weêr, en verzoghten zijn Majesteit ten woorde te zijn, de brune, Jok en E. 73 [1644].
- Wijd te woorde zijn, diep in de onderhandelingen steken.
- Dat Corbye weder Fransch is, zoud' jk geirne gelooven, ongeirne met U E. dat die Koning, en de Spaensche zoo wijd te woorde zijn, zonder ons oft de Sweden in acht te hebben, HOOFT, Br. 3, 190 [1636].
- II) In het mv.
- 3. Begrensde mededeeling, korte opmerking, uiteenzetting of meeningsuiting, al dan niet als deel van een gesprek (of geschrift). In de vaste verb. is niet altijd duidelijk met welke bet. van woord men te doen heeft; bij het onderbrengen van deze verb. onder een bep. bet. is derhalve van een zekere willekeur sprake.
- a. In vrij gebr.
- Ende Dauid brac sine mannen met woorden, ende en lietse hen niet tegen Saul op rechten, Bijbel v. Liesveldt, 1 Sam. 24 B [1526].
- Als een wijs engien Ghespelene wilt wel v woorden wien Ick houde v wijser dan ghij spreect, j. v.d. dale 149 [1528].
- In dese luttele woorden zijn int cortste verhaelt alle de goede wercken, die vande ghene die in Christo, door den Doop herboren zijn, gedaen moeten worden, stratius, Conste om wel te sterven 164 [1620].
- Dese dinghen (t.w. een twistgesprek) en zijn by het bed niet geschiet, maer in een sale die dicht by de slaep-kamer was: nochtans mocht hy (t.w. de zieke) alle woorden horen, want zy en spraecken niet heymelijck, maer de sake wierde overluydt ghehandelt, erasmus, Coll. Fam. 259 a [ed. 1644].
- Ick sal u de saeck recht uyt verhalen, en mijn woorden soo kort maeken als ick kan, erasmius, Op. posth. 1, 227 [ed. 1671].
- Ik weet niet, Mejuffrouwen! of myne buitengemeene bekwaamheid in het buigen en verdraaijen der woorden mede onder de voorwerpen uwer nieuwsgierigheid behoort, Aanh. op WOLFF en DEKEN, Leev. 5 [1786].
- En hare doffe oogappels schenen onzeker te turen in de toekomst, terwijl ze voortging en hem door den grievenden toon harer stem liet begrijpen al wat ze in hare woorden niet leggen dorst, DE VOS, Vl. Jong. 194 [1881].
- Maar wanneer ik nu tegen u opkom met het beste van wat mijn hersens en hart hebben gedacht en gevoeld, en ik spuw u de woorden tegen, die door mijn beste werkelijkheid zijn gemaakt, en ik spuw ze zoo heet op wat gij best hebt gedaan, dan kunt gij niet zeggen, dat ik u minder wondde dan als ik uw oogen had uitgestoken, V. DEYSSEL, Verz. Opst. 1, 26 [1884].
- Om de jongens dus? drong Adolfine. Adolfine, laat ons liever niet spreken over dingen, die ons misschien tot woorden kunnen verleiden, waarover we later berouw zouden hebben, couperus, Kl. Z. 2, 166 [1901].
- b. In verb., als obj. van een ww.
- — Zijn woorden eten, terugnemen, herroepen.
- Palinodia … Wederruffung oder sag. Wederroepinge, ende als yemant sijn woorden eet, oft door den hals haelt. Reuocation, dedit, JUNIUS, Nomencl. 12 a [1567].
- — Zijn woorden in zijn hals halen, zijn woorden intrekken.
- Hy sal die vvoorden in sijn hals haelen, GHEURTZ, Adagia 16 b [1552]. SARTORIUS I, 10, 30 [1561]. tuinman 1, 192 [1726].
- — 'Tis onwarachticgh datje van mijn hebt gaen praten Je sult de woorden in jou hals halen, seggen dat het soo niet en is En … bidden mijn om vergiffenis, v. santen, Snapp. S. D 1 r° [1620].
- Te segghen wat men wil, en ast tot we'er-segghen comt, dan haeltmen de woorden in sijn hals, Ald.
- — Iem. de woorden uit den mond halen, nemen, datgene zeggen wat hij juist op het punt stond te zeggen.
- Gij haalt mij de woorden uit den mond (ook wel: Dat wilde ik juist gezegd hebben), harreb. 2, 97 b [1861].
- — Zijn woorden inhalen, terugnemen.
- De Ambassadeur van Engelant heel hoog hebbende gesproocken heeft zyne woorden moeten inhaelen, grotius, Briefw. 2, 105 [1621].
- — Zijn woorden inhouden, niet zeggen wat men van plan was te zeggen.
- Veel peysende hiel ick mijn woerdekens inne. Dachtende oft ick mocht verstant ghecrighen Tes const te tije spreken en swighen, j. v.d. dale 77 [c. 1516].
- — Iem. de woorden uit den mond kijken, zien, aan zijn lippen hangen.
- v. alkemade, Holl. Spreek-wiisen (hs.) 73 b [c. 1700].
- Adagia quædam 42 [1727]. harreb. 2, 99 b [1861].
- — Hier bin ik in de ly, als een verjaegden hongt, Wangt duske groote gekken kyken je de woorden uit de mongd, v. bogaart, Nieuwsg. Aegje 23 [1679].
- — Iem. de woorden in den mond leggen, beweren dat hij het genoemde gezegd heeft.
- Iemand de woorden in den mond leggen, harreb. 2, 99 b [1861].
- — Ergens niet zoo veel woorden af maken, er niet veel woorden aan vuil maken, er maar kort over praten.
- APHERDIANUS, Tyroc. 7 b [1552].
- — (Veel) woorden (ver)spillen. Zie ook Dl. XX², 543.
- Maar 't is niet nodig dat ik woorden meer verspil, LANGENDIJK 2, 35 [c. 1720].
- Waarom spilt gy zo veele woorden, om my te beduiden, waar in de Godsdienst van een eerlyk Mensch bestaat? WOLFF en DEKEN, Leev. 3, 348 [1784].
- — Zijn woorden sparen, niet veel zeggen.
- Eerbaer van persoone ionck van iaren Sullen toe hooren ende haer woorden sparen, Tafel tucht C 3 v° [ed. Kampen, c. 1560].
- — Woorden spreken, zeggen, praten, spreken.
- Daer waren ons lancen beide gebroken Mer wy bewaerden onse sadelen daer En hebben terstont in ons handen beloken Ons swerrden sonder veel woerden gesproken, pertcheval, Camp v.d. doot a iij v° [1503].
- Dat hij gelijcke woordens gesproecken soude hebben vuyt lichtuairdicheyt, bysonder soe hy tselue doir eenige vanteringe van een wairsegger, hem groote dingen beroemende, gesproecken sal hebben gehadt, in Oude Tijd 1869, 320 a [1549].
- Lange woorden spreken, overgeven, braken, kotsen.
- Hij spreekt lange woorden. Hij geeft over, harreb. 2, 481 a [1861].
- Woord. lange woorden spreken. overgeven, braken, aant. v. A. BEETS [c. 1900].
- Woorden van een vadem spreken, overgeven, braken, kotsen.
- 't Is geen nood, De man (zeer dronken) is noch niet dood, Hy staat weêr op zyn beenen; Maar zacht, wie is 'er buiten aâm, En spreekt 'er worden van en vaâm? Ik hoor zo byster steenen, de regt, Mengeld. 64 [c. 1710].
- — Zijn woorden terugnemen, intrekken, herroepen, ongedaan maken.
- Toen hy noch vegten, noch zyne woorden te rug neemen wilde, maar my als een gemeenen jongen met zyn rotting wilde slaan, heb ik hem in drift zyn stok ontwrongen, en hem ongenadig geklopt, WOLFF en DEKEN, Leev. 1, 287 [1784].
- — Iem. eenige woorden toevoegen. Zie Dl. XVII¹, 839.
- — Iem. de woorden uit den mond moeten trekken, gezegd van iem. die zeer weinig zegt.
- scheller [1979].
- — Iem. met zijn eigen woorden vangen, zorgen dat iem. zich vastpraat door hem te confronteeren met zijn eigen woorden.
- Ic vange hem met zijnen eigen woorden. Suo ipsius laqueo captus est, servilius 183 b [1545].
- — Zich in zijn eigen woorden verstrikken, zich vastpraten doordat men geconfronteerd wordt met wat men eerder gezegd heeft.
- harreb. 2, 481 b [1861].
- — Geen woorden aan iets vuil maken, geen woorden meer aan iets verspillen, er niet meer over praten. Zie ook Dl. XXIII, 1251.
- scheller [1979].
- — Eenige woorden wisselen, met elkaar spreken, praten.
- Ik herinner my, dat twee van hen eenige woorden wisselden, in eene taal, die ik niet verstond, WOLFF en DEKEN, Leev. 7, 129 [1785].
- — Eenige woorden, een paar woorden zeggen, kort iets zeggen.
- Wy zullen eenige woorden zeggen over de voorname voortbrengselen van Spanje, en in eene volgende nota zullen byzonderheden voorkomen nopens zekere gewassen aan het land eigen, Akkerbouw 26 Mei 1861, 2 b.
- Constance boog, koel, zei een paar woorden. Bertha noemde nog een paar namen, en Constance hier, daar, sprak koeltjes, heel even na, couperus, Kl. Z. 2, 199 [1901].
- c. In verb., als subject van een ww.
- — De woorden bestierven op zijn lippen, hij kon niets uitbrengen.
- Met dat ze d'r omkeert en Teet ankijkt om 't te zegge, bestierve 'r de woorde op d'r lippe. 'n Géést kon niet effetief witter zien dan Teet op dat oogeblik: mensch wat zien jij d'r uit … 't lag 'r al op d'r tong, maar toe ineens zonder 'n kik of bewijs van leve strijkt ze neer op de straat, smeding, Stil St. 1, 155 [1920].
- — Onze woorden glijden langs elkaar heen, wij begrijpen elkaar niet.
- Er was vreugde in onze begroeting. Want hoe zelden wij ook overeenstemmen, haast nooit glijden onze woorden langs elkander heen, zij 't dan ook dat hij gewoonlijk de spreker is en ik de agressieve-luisteraar, Stem 1, 293 [1921].
- — De woorden vloeien hem uit den mond, hij spreekt gemakkelijk en vloeiend.
- De woorden vloeijen hem uit den mond, harreb. 2, 97 a [1861].
- d. In verb. met een kenmerkend bnw.
- — De aangehaalde woorden.
- Voor hen, die zich tot een kruistocht tegen taalverbastering aangorden of 't reeds gedaan hebben, bevatten de aangehaalde woorden een nuttigen wenk, N. en Z. 10, 1, 12 [1887].
- — Afdragende, injurieuze, kijflijke, schandaleuze woorden, beleedigende, smadelijke woorden.
- Wat vrouwen malcanderen opseggen affdragende woorden oft rebelle, ende nyet gewaerigen en connen, die sullen verboeren jegens die stadt 10 lib. zwartte oft den steen dragen, in BEZEMER, O. Rechten v. Steenbergen 101 [1504].
- Ten waere dat sij tvechtelisse met kijflicke woerdens ofte eenige onmanierlicheit up haeren hals haelden, Keuren v. Delft 66 [1ste h. 16de e.]. Soo wanneer iemant den anderen heet zijns vaders werck doen ofte andere diergelijcke onbetamelijcke schandelose, ontydige woerden geeft ofte toespreeckt, sal verbueren drie pondt was, overvoorde en joosting, Gild. v. Utr. 2, 479 [1551].
- Sullen de tael-lieden, by de selve schrifturen, hun vermyden van eenige rediten, injurieuse ende schimpighe woorden te ghebruycken, niet dienende tot de meriten van de saeke, Cost. Vrije v. Brugge 1, 260 [1628].
- Niemand zal op de wagt vloeken, sweeren, des Heeren heyligen naam lasteren ofte eenige schandeleuse woorden spreeken, N.-I. Plakaatb. 9, 510 [1766].
- — Gesmeerde woorden, vleierij, stroopsmeerderij.
- Dit waren doch niet anders als gesmeerde woorden en bedeckte stricken, om den licht gelovigen ellendigh te verschalken, PERS, Ontst. Leeuw 339 a [1647].
- — Gladde woorden. Zie Dl. V, 10.
- — Goede woorden, vriendelijke woorden.
- Met goe woorden soumen ien Keuningh uyt zijn stoel praten, Daerjem met qua woorden t' onvrient sou krijgen, w.d. hooft, Styve Piet B 3 r° [1628].
- Magh dat slot niet op? geenssins. Voor niemand? neen. Voor Vriend noch vreemde? neen. Voor geen' goe' woorden? geen, huygens 1, 556 [1669].
- Dat op sijn raedt de moeder opstondt ende de soldaten met goede woorden amuseerde, ende hij ondertusschen sijn dinghen deed met de dochter, C. HUYGENS Jr., Journ. 1, 186 [1689].
- Een getrouwde vrouw, haren man ongehoorzaam zynde, staat hem toe voor de eerste reys, des mogelyk, met goede woorden te onderrigten en tot haare pligt te brengen, N.-I. Plakaatb. 7, 406 [1760].
- Ik dank u hartelijk voor de goede woorden, Mijnheer Conscience, DE VOS, Vl. Jong. 180 [1881].
- Voor (door) geld en goede woorden, tegen betaling en vriendelijkheid.
- Doordien hij niet ingelaten wiert …, wilde hij de hoere alle de bek breeke zo zij hem niet tappen wilde, voor gelt en goe woorde, waaren de buiren genootsaakt hem te paayen, in Oudh. Jaarb. 1942, 12 b [1646].
- Der Schotten Veld-heer R. verneemende, dat de Engelsch-man zich had versterkt, ende door geld en goede woorden over zee gelockt eenige Geldersche benden, koos zijn leger-plaets op de grensen van Engeland, v. slichtenhorst, Geld. Gesch. 2, 124 b [1654].
- Goede woorden geven.
- De vrouw, die … zeer bang voor die man was, wetende wat magt hy had, oordeelde best hem voor eerst goede woorden te geven, zeggende, dat zy haar ontrent zulk een zaak zoo schielyk niet verklaren konde, valentijn, O.-I. IV, 1, 363 b [1726].
- (De) Hertog, die toens allerley kunsten, sooals altoos, gebruikte om de luiden goede woorden te geven, v. hardenbroek, Gedenkschr. 3, 253 [1781].
- Zy slaat agteruit, als men haar eens narydt, en trekt een lelyke smoel, als gy goede woorden geeft; of als men haar ten besten raad, wolff en deken, Blank. 2, 320 [1787].
- Goede woorden hooren, een goeden naam hebben.
- APHERDIANUS, Tyroc. 6 b [1552].
- — Groote woorden. Zie ook Dl. V, 1069. 1°. Heftige, ruzieachtige woorden.
- Den XI Junij was Lieven de Zomere, backere, ghestelt up een schavaut voor Jacop Impens ende ghebannen vijftich jaer, om dat hij groote beroerte maecte ende groote woorden nam jeghens de gheestelicheyt ter causen vande leeringhe van Martinus Luter, Chron. v. Ghendt (ed. DE POTTER) 54 [1525].
- Hy (t.w. de koning) (had) de Princes L. weder als zyn gemalin aangenomen; dog de zelve ook zeer qualyk gehandelt, om dat zy groote woorden over een dubbeld nieuw overspel van den Koning … gemaakt had, valentijn, O.-I. I, 2, 50 b [1724].
- Er vallen (ontstaan) groote woorden.
- Tusschen den Heere v. R., en J.J. (te voren twee mackers, maer nu gelyck twee honden aen een been) groote woorden vielen, den eenen den anderen scheldende voor verraeder, de jonghe, Ghendtsche Gesch. 2, 154 [ed. 1746].
- Maer Axenwalle, wilde naer het collegie niet komen, waerom onder hun groote woorden sijn ontstaen, bij liev.-coopm. [1791].
- 2°. Overdreven woorden, die de zaak ernstiger, zwaarder voorstellen dan ze is.
- ”Gy weet, dat ik nog de vierschaar over u moet spannen wegens een misdrijf, door u begaan.” ”Boe! boe! denk niet, dat gy my met uw groote woorden zult afschrikken!” V. LENNEP, Rom. 3, 226 [1840].
- Dank u. Dank u hartelijk. Ik heb me niet vergist, toen ik u zeide, dat u goedhartig was. U is meer dan goed, u is edel … Wat gebruikt u groote woorden! sprak hij schertsend. U wordt zoo deftig! couperus, E. Vere 3, 160 [1889].
- Waarom niet … herhaalde zij peinzend. Omdat ik, al ben ik jong, gebroken ben. Waarom wil je dat niet inzien? Omdat alles in me verbrijzeld is, omdat ik een ruïne ben … - Eline, gebruik geen groote woorden om mij te antwoorden. Spreek kalm, 3, 181 [1889].
- — Harde woorden, booze, bitse, barsche woorden.
- Doen antwoorden den Moor dat sy gheen gebedt voor hout en steen deden, dan aenden levenden Godt …, ende seyde: ghy luyden Portugeesche Christenen ende Heydenen zijt alleens: want aenbidt die ghemaeckte beelden …, met welcke antwoordt die Portugees so quaet wert dat hy hem begost te schelden met vele harde woorden, v. linschoten, Itiner. 64 a [1596].
- U E. (zoude) niet geloeven wat harde woorden ick op dese antwoorde creech, R.G.P. 108, 471 [1611].
- Smergens was Baersenburg bij mij, seyde, savonts te voren met harde woorden had afgegaen, tegen Brienne, C. HUYGENS Jr., Journ. 2, 48 [1692].
- Dat zijn nu almeteens een keer harde woorden nietwaar? Biekorf 20, 139 [1909].
- — Hevige woorden hebben, ruzie, twist hebben.
- Ik had hevige woorden met hem gehad over zijne onbuigzame hardnekkigheid, loosjes, Bronkh. 5, 119 [1807].
- Ik had er al met eene plaatsbewaarster hevige woorden om gehad; want als die maar eene volle kerk hebben, dan is alles mooi en goed, fokke, Verz. W. 9, 71 [1808].
- — Hooge woorden. Zie ook Dl. VI, 1013. 1°. Luid hoorbare woorden; ook: uitdagende woorden.
- Openbaerlyck met hoegen woirden te seggene wel bij dranck zijnde, in l. de man, Brab. Oork. 463 [1519].
- Op 't scheiden van den Raadt schoolt hy (Granvelle) by Viglius en Barlemont: houdt naaspraak met hun, ende laat de Prinsen van Oranje en Gavere … staan toekyken. Dit verdriet deed hen uitvaaren met hooghe woorden: dat de meening zyner Majesteit niet was hen buiten te sluyten, om aan 't roer te doen zitten eenen vreemdeling geboortigh uit Borgonje, hooft, N.H. 42* [ed. 1642].
- 2°. Verheven, edele woorden.
- Daer by niet alleen sy spreken Hooghe woorden uyt de schrift Door haer kloeck verstandt ghesift, Calliope (ed. DE MEYERE en BAEKELMANS) 12 [1651].
- 3°. Heftige, ruzieachtige woorden.
- Vast alleens gink het den Graave van Hoorne, die … van Hieronimo de Salinas …, met eenighe krysluiden omringt werd, en aangehouden; niet zonder gelyke hooghe woorden, eeven als Egmondts, in den windt, geslaaghen, hooft, N.H. 151 [ed. 1642].
- Toen wierden se na de gevangenis geleyd, en gaende voorby de Kerk, seyden se: O moordenaers Kuyl, en Duyvels Choor. Waerom spreekt gy sulke hooge woorden seyde de Schouts knecht? Om dat'er soo menige arme ziel in vermoord word, seyden sy, v. braght, Martelaerssp. 2, 132 b [ed. 1685].
- Zo waren 'er, tusschen den Koning, en haren broeder (t.w. dien van 's konings gemalin), zeer hooge woorden hier over gerezen, te meer, alzo dit gansch werk zyn ware oorsprong alleen uit een groote verbittering van zyn Hoogheid tegen dien ryx-bestierder zelf al zedert een geruimen tyd te voren genomen had, valentijn, O.-I. I, 2, 50 a [1724].
- Hooge (sterke) woorden hebben, ruzie, twist hebben.
- harreb. 3, CLXXIX b [1870].
- — Neef Campe ende een zoon van capitain Cabbeljaeu hadden tsamen hooge woorden ghehadt, m. v. reigersb., Br. 171 [1628].
- Waarop tussen den heer Tromp en mij, seer in mijn eer geledeert vindende, seer hooge woorde reesen, die tot het uyterste geloopen saude hebben, tenzij de gedeputeerdens sig tussen beyde hadde geset, sweers in Oorlogv. t. z. 123 [1729].
- Dat den gemelden M. met sekeren J. op eenen naer middagh stercke woorden hadden ende te saemen eenen swaeren stock vast hadden ende met gewelt malkanderen den selven uijt de handt wilde vringen, bij gailliard, Keure v. Hazebr. 4, 504 a [1778].
- Myn Man was dan heel naar Kattenburg gesjouwt, zo maar in zyn kamisool, daar ik dikwyls hooge woorden om heb; want hy is geen ding grootsch, en heeft rokken by rokken, WOLFF en DEKEN, Leev. 6, 4 [1785].
- Hij deed er een zwaare vloek op, en sloeg op de tafel dat het daverde; kort gezeid … ik zweeg ook niet, en wij hadden heele hooge woorden, wolff en deken, Wildsch. 3, 30 [1793].
- In (hooge) woorden vallen, een ruzie, twist, woordenstrijd beginnen.
- De ghesanten … segghende dat hy met hen gheckte, vielen in hooghe woorden, V. SCRIECK 85 [1614].
- Er vallen hooge woorden, er is ruzie, twist, er ontstaat een woordenstrijd.
- Sij zeyden claer nyet te verstaen anders dan van de steden dependeert aen ons te laten volgen. Hierop vielen wat hoghe woerden, V. OLDENBARNEVELT 2, 279 [1609].
- — Kwade woorden, barsche, onvriendelijke, smadelijke, beleedigende woorden.
- Item oft ghebuerde dat eeneghen twist gheschiedde tusschen eenich vande gulde broeders, als van logen streepen, vloecken oft andere manieren van uploope, leelycke of quade woorden te ghevene in gramscepe, zonder nochtans tfait te doene, Ann. Ém. 3, 8, 404 [1510].
- Indien … enyge dorpere, onnutte, kieflicke ofte quade, onbehoerlycke worden gesproken worden, R.G.P. 14, 282 [1516].
- Zoe wat foreyne die eenige porter qualich toe spreeken met deesen quaede woerden, als te seggen: dief, hoeresoen, verreder, meynedich, ende dier gelycken woerden dye ter eeren draghen, die sals zyn op VI realen aen heer ende aen stadt … te beteringhe te doene, Cost. v. Loon 3, 270 [16de e.]. Zoe wye den anderen van den porteren van Loen met quaede offt lelycke woerden toe spreckt die oneerlick zyn ende qualick luyden als te seggen: quade galge, koekyn … ende deender gelycker woerden, die sal enz., 3, 280 [16de e.]. Zoe wye van den voirsch. porteren den anderen qualycken toe spreckt met deessen quaden oneerlycke woerden als te seggen: hoeresoen …, dief, moerder …, die sals zyn op twee reael enz., Ald. Soo wie een anderen quaede woorden geefft die sijner eeren aengaen, die sal daermede broocken dry goltgulden aen heere, stadt en raede, Publ. Soc. Hist. Limb. 1941, 12 [17de e.].
- — Kwade woorden hooren, een slechten naam hebben.
- APHERDIANUS, Tyroc. 6 b [1552].
- — Iemands laatste woorden, het laatste wat iemand vóór zijn dood zegt.
- Dit sijn dye leste woorden Davids, Bijbel v. Liesveldt, 2 Sam. 23 A [1526].
- Voncke en zijne vrouw hadden zoo gaarne iets over dezes einde, zijne laatste woorden, den toegang der ziekte vernomen, loveling, D.E. 34 [1891].
- — Looze woorden, holle, nietszeggende woorden.
- Iob antwoorde ende sprac, Jc heb sulc dicwile gehoort, ghi sijt altemale allendige troosters. En willen die loose woorden geen eynde hebben, Bijbel v. Liesveldt, Job 16 A [1526].
- — Mooie, lieve, zachte, zoete woorden (woordjes).
- Hy zogt hen eerst door zyn gezag tot bedaring te brengen; maar ziende, dat het zelve geen gewenschten uitslag geven zou, begon hy hun door zagte woorden, en door zyn eigen voorbeeld, te toonen, wat hun pligt was, valentijn, O.-I. I, 2, 197 b [1724].
- Geen zoete woordjes geeven, zo als je gewoon bent. Neen, meid, je moet je dan boos houwen, en barsch kyken, WOLFF en DEKEN, Leev. 6, 13 [1785].
- Zij … kuste de traantjes der kinderen van hunne wangen weg, gaf hun allerlei lieve woordjes en zeide hun, dat zij immers zoet waren en dus niet behoefden te huilen, v. lennep, K. Zev. 3, 94 [1865].
- Alles hangt in dezen af van het meisje zelf: heeft het vaste, strenge beginselen, en weet het de verliefde lonken en zoete woordjes van jonge en oude aanbidders met koele onverschilligheid te bejegenen, dan zal het, al ziet het er nog zoo lief uit, ook niet struikelen op den weg, 4, 196 [1866].
- Och! 't gros van 't publiek is al gauw tevreden, als je met pathos en veel gesticulatie wat mooie woorden zegt, v. maurik, V. all. Sl.? 117 [1881].
- — Onbetamelijke, vuile woorden, smerige, vieze praat.
- Tseste (t.w. de zesde oorzaak voor ”onnutte begheerten”) es, als yemant met onnutte vuyle woorden, ander oft hemseluen verwect tot oncuysche begheerten, herentals, Sp. d. Kerst. Lev. 125 b [1532].
- Dat de voors. Procureurs ofte tallieden, teghens elckanderen oft partyen negheene iniurieuse onbetamelicke oft indecente worden nemen en zullen, op peine van vj. groote ende arbitraire correctie, Vl. Placcaertb. 2, 297 [1556].
- In May vertrok de Heer van den Heuvel na Batavia, die, over de schande, hem … aangedaan zeer tegen haar Edelheden verbittert, zich niet bedwingen kon eenige vuile woorden en lasteringen tegen de hooge Regeering … te uiten, valentijn, O.-I. II, 2, 104 b [1724].
- Ettelijke pennisten (gingen) zoo verre van ”de commando der opperofficieren openbaarlyk te bespotten, onder uytting van diverse, onbetamelyke woorden, die om der selver vuylheyt alhier niet gevoeglyk kunnen werden ter needer gesteld”, N.-I. Plakaatb. 4, 435 [aangeh. woorden 1738].
- Zy zullen zig wagten van te krakeelen, verwytingen, dreygementen van slaan, vuyle woorden, ligtvaardig sweeren, vloeken, lasteren en van het leezen van oneerlyke boeken, 10, 208 [1778].
- — Valsche woorden, leugentaal.
- Si gaen leech, daerom roepen si en seggen Wi willen gaen ende offeren onsen Gode. Men ouerualle die lieden met arbeide, dien si te besorgen hebben, ende hen niet en keeren aen die valsce woorden, Bijbel v. Liesveldt, Exod. 5 B [1526].
- e. In verb., als deel van een voorz.-bep. of als deel van een voorz.-voorw.
- — Iets achter iemands woorden zoeken. Zie ZOEKEN.
- — Antwoorden bij ware woorden, naar waarheid antwoorden.
- Op alle welcke vraegen de comparanten … gehouden sullen syn ongeveynsdelyck te antwoorden by waere woorden ofte by eede, N.-I. Plakaatb. 1, 537 [1642].
- — Iem. bij zijn woorden pakken, iem. in het bijzijn van getuigen op lastertaal betrappen en hem voor het gerecht dagen.
- TEIRL. [1922]. corn., Bijv. [1938].
- — In andere woorden, anders uitgedrukt; duidelijker, meer expliciet gezegd.
- Worden wij door hem geroerd, geschokt of bekoord, zooals hij het zelf was? In andere woorden is hij een waar dichter? rooses, Derde Schetsenb. 250 [1880].
- — In korte woorden, kort en bondig, met weinig woorden.
- Den coninck, soo den ambassadeur ontbiet, heeft hem … in corte woorden (alsoe se oock segghen dat hij nimmermeer lanck in sijn woorden ende propoosten en is) geseght, dat hij blijde was te verstaene dat enz., R.G.P. 108, 484 [1611].
- Het is een werk om heel veel over te zeggen, omdat er heel veel in ligt, maar ik wil trachten in korte woorden het stuk en zijne waarde eenigszins te doen kennen, rooses, Derde Schetsenb. 298 [1882].
- — In weinig woorden veel zeggen.
- Ik versta de kunst niet, om veel in weinig woorden te zeggen, WOLFF en DEKEN, Leev. 5, 361 [1785].
- — Met andere woorden, anders uitgedrukt; duidelijker, meer expliciet gezegd.
- De Duitsche taal legt den klemtoon op die syllabe, aan welke de beteekenis des woords bepaaldelijk verbonden is, met andere woorden, op de stamsyllabe van een eenvoudig woord, brill, Holl. Spraakl. 187 [1846].
- Ik meen dat … dergelijke gedichten meer moeten spreken door wat zij niet zeggen dan door wat zij in woorden mededeelen, met andere woorden, dat er veel aan den lezer wordt overgelaten om tusschen de regels te lezen, VOSMAER voor j. perk 4 [1882].
- Het is bekend, dat tot heden geen licht kan verkregen worden zonder een lichaam tot gloeien te brengen, of met andere woorden, dat met lichtstralen te gelijk warmtestralen worden opgewekt, v. cappelle, Electr. 10 [1908].
- — Met deze woorden.
- Bevvijst ons uyt de H. Schrifture, dat niemandt voor Godt rechtveerdich en can vvesen, dan die het quaedt laet, ende het goedt doet. Dit leert ons S. Jan met dese woorden Kinderen dat niemandt v en bedrieghe: ende rechtveerdicheydt doet, die is rechtveerdich; die sonde doet, die is uyt den duyuel, makeblijde, Catech. 421 [ed. 1641].
- — Met korte woorden.
- 1°. In het kort, met weinig woorden; kort gezegd, kort samengevat.
- Ic hiete tcalf van wondere, mer tcalf van allinden Mocht ic bat hieten met corten woorden, Esbat. v.d. Rode Lelije 45 [1559].
- Met corte woorden, ghy hebt ouer al ghefaelt: want ghy en hebt gheen tamelicheit ghehouden in uwe stemme ende ghestalt des lichaems, T'samenspr. 151 [Antw., 1567].
- Die Procureurs en sullen niet meer in d' Audientie spreken, dan met corte woorden heur Termijn houden; ende t' Surplus den Advocaten laten bewaren, merula, Man. v. Proc. 158 [1592].
- Dat men, om dien man niet te brandmerken, hier van niets aanteekenen, en hem op de zedigste wyze met korte woorden zeggen zou, dat hy zelf best wist, wat 'er daags te voren … geschied was, valentijn, O.-I. III, 1, 86 a [1726].
- Als hunne parthyen afgeroepen zyn, zullen de advocaten en procureurs haare termynen met korte woorden houden en zulks zonder injurieuse woorden te gebruyken, N.-I. Plakaatb. 9, 96 [1753].
- 2°. Spoedig, snel.
- Haest u, gevaer! met corten woerden, Laet ons beij in huijs gaen loopen! Trou m. bl. 284 [1578].
- — Met open woorden, mondeling.
- Den Executeur en moet sijne commissie niet schriftelijck exhiberen, maer met opene woorden pronuncieren, ende verhalen, of … relaes doen, de damhouder, Pract. Civ. 138 [ed. 1626].
- — Met uitgedrukte woorden, als vert. van lat. expressis verbis, met nadruk, uitdrukkelijk, met zooveel woorden. Zie voor meer aanh. uitdrukken, 3, c).
- So is hy (t.w. de paus) dan de rechte Melchisedeck, wiens Priesterdom met de andere Priesteren niet en mach worden vergeleken. Want dit staet aldus met wtgedructe woorden int boeck der Decreten, marnix, Biënk. 2, 2 (bl. 107 b) [ed. 1569].
- Hoe datmen de misse deuotelick doen sal, wat cleederen, wat ghewaet ende wat ghereetschap datmender toe bruycken sal: In wat doecken datmen het sacrament legghen sal … Ghelijck alsmen … in den tweeden brief Clementis met wtgedructe woorden lesen mach, 2, 2 (bl. 112 b) [ed. 1569].
- — Met zachte (zoete) woorden.
- Hier op antwoorde Pallas met woordekens soete Ick sal de waerheyt segghen, van al dat ghy begheert, COORNHERT, Odyss. 1, 3 b [1561].
- Dat sij riepen … wij willen tgelt hebben dat de Heeren Staeten voor ons betaelt hebben, doch sijn eyntelijck met sachte woorden ter neder gestelt, duyck, Journ. 1, 264 [1593].
- Als je hem met soete woorden soo veer ekregen hebt, dat hy bekent, dat hy de Vaer ” is: Soo sel ick, met me Getuygen, voor den dagh komen springen, Kl. v.d. Gew. Hoorendr. 11 [1626].
- — Naar woorden zoeken. Zie ZOEKEN.
- f. In verb. met een bez. vnw. of gevolgd door een gen.-bep. ingeleid door van.
- — Zijn (eigen) woorden, wat hij (zelf) gezegd heeft.
- Sommighe van die (t.w. van de geschriften van kerkvaders) hebbende gedrecreteert ghevvest inde kercke, door de vvercken der H. Consilien ende Canons gemaeckt ende versaemt van hun eyghen vvoorden, soo sijn sy van meerder credyt ende vermoghen, om den gheest des menschs te verwecken … tot de oeffeninge van ons H. Gheloove ende religie, knibbe, Gheest. Leer. a iiij v° [1639].
- — De woorden van (Paulus), wat (Paulus) gezegd (of geschreven) heeft.
- Ik hou het met de woorden van Paulus: bezit uw ziele in lydzaamheid, WOLFF en DEKEN, Leev. 6, 178 [1785].
- g. Gevolgd door een substantivische nabep. ingeleid door een voorz.
- — Woorden van (commando, troost, vermaning e.d.), woorden waarmee men (een commando geeft, troost, vermaant e.d.), commando-, troost-, vermaanwoorden.
- Ordre en woorden van commando op de handelinge van de Snaphaan, benevens des selfs explicatie, Gr. Placaetb. 5, 109 [1701].
- Den eerstvolgenden zondag gaat hij over dat graf ter kerke, waar hij woorden van troost hooren zal, BEETS, C.O. 289 [1837].
- Het verduisterde houten boek, dat, naar zij waanden, zijn naam niet droeg naar de houten borden waarin het gebonden was, maar naar de woorden van vermaning die er voorin geschreven zouden staan: ”Hout dit boeck”, FRUIN in droste, Overbl. 278 [1879].
- h. De woorden worden vaak gesteld tgov. daden of werken.
- a. Tgov. daden.
- Dreijgen niet en is dan woorden ende niet bij faite, wielant, Pract. Crim. 100 [1503-'16].
- God heeft myne familie met goederen gezeegend; ik hebbe vermogende vrienden: ik wil overäl, meer door daaden dan woorden, uw Vriend zyn, WOLFF en DEKEN, Leev. 6, 96 [1785].
- Hoe veel meer let men op woorden dan op daden, waar men den braven en eerlijken vriend der waarheid verguist, maar den onzedelijken huichelaar viert, opzoomer, Waarb. v.o. Vooruitg. 21 [1864].
- We zijn in 't eerste bedrijf tegenwoordig bij zijn afval te Parijs; in het tweede, derde en vierde bedrijf bij zijn schermutselingen in woorden en later in daden met de Christenen te Antiochië, Gids 1875, 1, 227.
- ß. Tgov. werken.
- Item, zoe zullen de lijndrayers oft heure dyenaeren schuldich wesen hen te wachten den wardeyns van desen ordonnantie tot enige tyden ofte plaetsen ennich verdriet te doene ofte laten doen mit woordden oft wercken oft hoe dat anders zoude mogen wesen, op de correctie van der stede, R.G.P. 69, 7 [1514].
- Ten eersten so biddick elcken die leeft. Heb ick teghen iemant mesdoende ghesneeft. In woerden in wercken teenighen tijt Dat ghi wt caritaten mi dat vergheeft, j. v.d. dale 121 [c. 1516].
- Hoe salmen hem ghelooue gheuen: wiens woorden ende wercken contrarieren? V. MUSSEM C vij r° [1553].
- Dat, by woorden nocht werken, geneeghentheit in de Staaten tot het volbrengen hunner beloften gespeurt werd, hooft, N.H. 511 [ed. 1642].
- i. In spreekw., uitdr. en zegsw.
- a. Genoemd in verband met de vluchtigheid, de betrekkelijkheid, het niet-verbindende karakter van woorden, die immers geen relatie hebben met de werkelijkheid.
- — Alle woorden behoeven geen antwoorden e.d.
- Toute parolle ne quiert response Alle woorden en behoeuen gheen antwoorde, Spreeckw. (ed. KLOEKE) 48 [1549].
- Op yder vvoord gheen andvvoord hoort, de brune, Spreeckw. 472 [1636].
- — Dreigers woorden zijn maar veesten van de langgeoorde beesten, alleen domme menschen dreigen.
- de brune, Spreeckw. 320 [1636].
- — Woorden zijn goed, maar de eenden (vroeger: enden) leggen de eieren e.d., een woordspeling met woord (II) ‘woerd’, ‘mannetjeseend’ en end ‘einde’.
- SPIEGHEL 278 [1606]. GRUTERUS 1, 123 [1610]. MODDERMAN, Bijdr. Huishoudk. 83 [1852]. harreb. 1, 171 b [1858].
- Woor? bin? niks, een? leg? de aaier! TER LAAN [1929].
- — S. Laet dees onnutte sorgh u toch niet meer om 't hooft beyeren. T. De woorden syn wel goet, maar d'Eenden leggen d'eyeren, bredero 1, 259 [c. 1612].
- Eerst zou hij mij helpen, ja wel zoo meenig een Franschman, de woorden zijn goed, maar de Eenden leggen de eijeren …, vervolgens grauwde hij mij toe, als of hij mij in den goot had gevonden, en eindelijk wees hij mij het gat van de deur, gales, Twee Redev. 44 [1795].
- — Woorden wekken, exempelen (voorbeelden) trekken, een gezien voorbeeld spreekt meer aan dan moralistische praatjes.
- Bij liev.-coopm. [1607].
- — Woorden gaan niet in het lijf, hetz. als een woord is geen pijl.
- Die woerden en gaen int lijf niet. Verba cutem non laniant, ZEGER, Prov. A viij r° [1551]. GRUTERUS 1, 123 [1610]. DE BRUNE, Spreeckw. 101 [1636]. HARREB. 2, 32 a [1861]. v. elsen, Zegw. 351 [1914].
- — Woorden zijn geen oorden, praten brengt geen geld op, helpt niet veel.
- Woorden zijn geen oorden, enkele woorden of beloften zijn geene klinkende munt of geen afdoende bewijs, SCHUERM. [1865-1870]. rutten [1890].
- — 't Zyn woorden zonder oorden, bij liev.-coopm. [1739].
- ”Mouwvegen is bedriegn en fleemen is kruipen” … ”Woorden zyn geene oorden” schertste Kobe. ”Ieder is op de wereld om den zoon zyns vaders deugd te doen; en die wat vindt mag het oprapen”, consc., Baes Gansend. 18 [1850].
- Zeggen en is niets, woorden en zyn geen oorden, want … in den nood alleen kent men zyne vrienden, GEZELLE (ed. BAUR) 4, 461 [1866].
- ”Ge moet niet verlegen zijn, moederken,” - zei de heer - ”uwe dochter zal bij mij alles hebben, wat de hemel geven kan: lekker eten en drinken, alle dagen schoon gekleed gaan en in de koets mogen rijden.” ”Woorden zijn geene oorden,” peinsde het vrouwken, dat de heeren niet al te goed vertrouwde, DE MONT en DE COCK, Vl. Wonderspr. 22 [1896]. joos [1900-1904].
- Maar woorden zijn geen oorden, Volksbelang 2 Aug. 1913.
- — De woorden die men spreekt vliegen daarheen, maar die men schrijft die blijven, gesproken woorden zijn vergankelijk.
- bredero 3, 124 [161.].
- — Woorden en veeren vliegen daarheen, woorden zijn vergankelijk.
- SPIEGHEL 278 [1606]. GRUTERUS 1, 123 [1610]. tuinman 2, 218 [1727].
- — Woorden en pluimen vliegen met den wind mee, praatjes vullen geen gaatjes.
- Bij liev.-coopm. [1860].
- Woorden waaien weg als pluimen in den wind.
- U woorden waeyen wech als plumen in de windt, a. bijns, N. Ref. 155 [1525].
- — Wat men vastmaakt met zeggen, kan men met woorden weerleggen, wat men mondeling overeenkomt, is altijd weer mondeling ongedaan te maken.
- SPIEGHEL 278 [1606]. gruterus 1, 122 [1610].
- Bij LIEV.-COOPM. [1726]. harreb. 2, 482 a [1861].
- — Woorden zijn wijvekens, schriften zijn mannekens.
- rutten [1890].
- — Woorden in den wind, woorden die geen effect hebben, die niet verhoord worden.
- Dirckgien (hoord ick strack een' ander) Sel 't dan nummer wese, kind? Smackje staegh een oogh op Sander, En mijn' woordgies in de wind? huygens 1, 105 [1621].
- Ten minsten geve God dat uwe laetste woorden … Niet mogen zijn vergeefs gesproken inden wint, revius, Over-yss. S. 281 [1630].
- Bij LIEV.-COOPM. [1725]. v. elsen, Zegw. 351 [1914].
- — Woorden zijn maar woorden, wat er gezegd wordt hoeft niet overeen te stemmen met de werkelijkheid.
- Zeg toch aan de liên, (Woorden zyn maar woorden:) Ik heb 't zelf gezien, Schoon gy 't niet eens hoorden, wolff en deken, Econ. L. 3, 244 [1781].
- Het zijn maar woorden.
- SASBOUT [1576].
- — Woorden doen geen zeer.
- Wat scaet die aerde datter die mol in wroet. Laet ons drincken en poijen soe veel te meer, want haer keffen ons gheen hinder en doet. Men seijt gemeenlick, woorden doen gheen seer, Spul v.d. Siecke St. 20 [midden 16de e.].
- — Doe wel naar mijn woorden, maar ziet niet naar mijn daden, gezegd m. betr. t. iem. die het goede preekt, maar zich er zelf niet aan houdt (naar Matth. 23, 3 of Livius 7, 32).
- KUIPERS [1901].
- — Woorden als worsten, maar niet zoo vet, gezegd van iem. die opschept, een grooten mond heeft.
- HARREB. 3, LJ a [1870]. BOEKENOOGEN, Aanh. [1897]. DE VRIES, Westfri. Woorden [1909]. meertens e.a., Urk [1942].
- En een groote mond! Woorden als worsten, maar niet zoo vet, aant. v. N. BAKKER [1949]. schÖnfeld wichers [1959].
- Die windzak van 'n Jan-Jacob! glaoft'n toch nie:t, wôôrden as worsten enz., GHIJSEN [1964]. PANNEKEET, Mooi zoid [1971]. WOUDT achter BOEKENOOGEN [ed. 1971].
- — Veel (of: schoone) woorden vullen den zak niet e.d., praatjes vullen geen gaatjes; woorden helpen niet, er moeten daden gesteld worden.
- Veel woerden en vullen ghenen budel Bursa manet vacua vox licet ampla tua, Prov. Comm. 106 [Delft, c. 1495]. GOEDTHALS, Prov. 135 [1568]. TUINMAN 2, 218 [1727]. joos, Schatten 185 [1887].
- — Schoon woorden vullen gheen sack, Dat heb ick al wel bevonden, Hulp en bystandt my ghebrack Als ick dreef aende gronden, Geuzenliedb. 1, 173 [1573].
- 't Schreyen can geen tranen stelpen 't Spreken can my oick niet helpen Woorden vullen gheenen sack, huygens, Ged. 1, 121 [1618].
- Woerden vullen hier geen sack, En noch minder holle maeghen: Och myn benen zyn soo swack, Datse 't leege Lyf naeuw draegen, v. overbeke, Rymw. 209 [c. 1670].
- Dat luyde met den Ezel te roepen geen eere en is, noch dat veel woorden geen sacken en vullen, bij liev.-coopm. [1690].
- Ook: daar gaan veel woorden in een zak.
- Daar gaan veel woorden in een zak, SPIEGHEL 279 [1606]. GRUTERUS 1, 95 [1610]. v. nyenborgh, Weeckw. 132 b [1657].
- ß. Genoemd in verband met de kracht, de uitwerking, het karakteristieke van (goedgekozen) woorden.
- — Zijn woorden op een goudschaaltje wegen, vooraf zorgvuldig overwegen wat men gaat zeggen en nauwkeurig zijn in het uitdrukken van zijn gedachten. Naar Jezus Sir. 21, 27 en 28, 29.
- Zijn woorden op een goudschaaltje wegen, TER LAAN, Spreekw. [1979].
- — De wijze weegt (met scherp gezicht) zijn woorden met een goudgewicht.
- CATS 1, 581 b [1632]. BOGAERT, Toegep. Spreekw. 93 [1852]. v. elsen, Zegw. 351 [1914].
- — De woorden maken de koopmanschap, goedgekozen bewoordingen bevorderen den handel.
- GOEDTHALS, Prov. 91 [1568]. GRUTERUS 3, 132 [1612]. harreb. 1, 434 b [1858].
- — In kruiden, steenen, woorden ligt de kracht e.d., in toep. op tooverwoorden.
- La vertu est aux herbes, aux pierres et aux parolles De cracht leyt in de cruyden, steenen, ende woorden, Spreeckw. (ed. KLOEKE) 28 [1549]. GOEDTHALS, Prov. 67 [1568]. GRUTERUS 3, 154 [1612]. harreb. 1, 232 b [1858].
- — Waar een man alleen is, daar zijn de woorden maar half e.d., een man (een mensch) heeft iem. noodig om van gedachten te kunnen wisselen.
- Daer een man is daer es maer een half tale, Prov. Comm. 54 [Delft, c. 1495].
- Eyns mans rede eyn halff rede, 55 [Deventer, c. 1495].
- Waer een man alleen is, daer sijn de woorden mer half, Gem. Duytsche Spreckw. (ed. KLOEKE) 58 [1550].
- — Zoo de man is, zoo zijn zijn woorden; de woorden geven den man te kennen.
- So die man is, so sijn sine woorden. Effoeminatorum etiam oratio effoeminata, servilius 49 a [1545].
- De woorden geven den man te kennen, de brune, Bank. 1, 27 [1657].
- — Tot vuile woorden, doove ooren, tot harde paarden, scherpe sporen.
- Tot vuyle woorden, doove ooren; Tot harde peerden, scherpe spooren, de brune, Spreeckw. 107 [1636].
- — Men zou liever van den een slagen dan van den ander schoone woorden verdragen.
- GOEDTHALS, Prov. 100 [1568]. GRUTERUS 3, 161 [1612]. MEIJER, Spreuken 100 [1836].
- — Tusschen vrienden zijn maar twee woorden, vrienden hebben maar een korte aanduiding noodig om elkaar te begrijpen.
- Entre deux amis na que deux parolles Tusschen twee vrienden en sijn maer twee woorden, Spreeckw. (ed. KLOEKE) 14 [1549].
- — Luttel woorden en veel zin, veel weten is beter dan veel spreken; ook (?): je moet iets probeeren te zeggen in weinig woorden die veelzeggend zijn.
- Luttel woorden en veel sins. Plus scire satius est quam loqui, ZEGER, Prov. C j r° [1551]. gruterus 2, 155 [1611].
- Mergh d. Ned. Spreeckw. 2, 32 [1644].
- In de variant: in luttel woorden veel bescheid e.d.
- GOEDTHALS, Prov. 136 [1568].
- In luttel wyse woorden vintmen veel bescheets, GRUTERUS 3, 152 [1612]. harreb. 1, 49 b [1858].
- Het tegendeel wordt uitgedrukt door veel woorden, weinig bescheid e.d.
- In veel woorden vastigheyd, Daer van is niet veel bescheyt, de brune, Spreeckw. 280 [1636].
- Veel woorden, weynigh bescheyd, de brune, Bank. 1, 187 [1657].
- of door: waar veel woorden zijn daar hoort men de zotten.
- Laet uwer woorden weinich zijn, want waer vele sorge, is daer zijn vele dromen, ende waer vele woorden sijn, daer hoortmen den sotten, Bijbel v. Liesveldt, Ecclesiastes (Pred.) 5 A [1526].
- . In eenige spreekw. waarin sprake is van goede, schoone woorden.
- — De woorden zijn goed, zei de wolf, maar ik kom niet in het dorp, gezegd als iemand zich niet door mooie woorden laat verlokken tot iets onverstandigs.
- TUINMAN 2, 217 [1727]. BOGAERT, Toegep. Spreekw. 102 [1852]. modderman, Bijdr. Huishoudk. 37 [1852].
- — Ik sla mijn vrouw met goede woorden, zei de man, en hij sloeg haar met den Bijbel.
- Aant. v. A. BEETS [c. 1900].
- — Goede woorden zalven, de kwade steken e.d.
- Les bonnes parolles oignent Les meschantes poignent Goede woorden saluen De quade steken, Spreeckw. (ed. KLOEKE) 31 [1549]. DE BRUNE, Spreeckw. 107 [1636]. harreb. 2, 480 b [1861].
- — Voor geld en goede woorden, tegen betaling en voor vriendelijke woorden.
- Voor geld en goede woorden kan men overal te regt komen (of: is er nog al wat te koop), harreb. 1, 223 a [1858].
- — ”Barend!” zei de heer Kegge, ”ik moet een mooien ruiker bloemen hebben”. ”Dat zal slecht gaan, meheer Kegge”, antwoordde Barend. ”Voor geld en goede woorden, Barend!” hernam Kegge; ”'t kan me niet schelen wat het kost; je weet wel dat ik op geen kleintje zie”, BEETS, C.O. 160 [1840].
- Het is niet te krijgen voor geld, noch voor goede woorden, harreb. 3, IV a [1870].
- — Geef hem goede woorden en reken ze hem duur genoeg e.d., beloon hem met vriendelijkheid in plaats van met geld.
- Geeft hem guede woorden, ende reeckentse hem duyr genoech, Gem. Duytsche Spreckw. (ed. KLOEKE) 27 [1550]. harreb. 2, 480 b [1861].
- — Teghenwoordig, heerschop, en heb ick geen geld, Sal ick seggen met soete woorden, en rekense hem duer ghenoeg, v. santen, Lichte W. D j v° [1617].
- — Hij geeft hem goede woorden voor zijn geld e.d., hij beloont hem met vriendelijke woorden in plaats van met geld.
- Hy sprack hem soo vriendelijck toe alst paste, En heeft hem menighe cluchte vertelt. Schoon worden, dacht dander, en ghelden geen ghelt, crul, H. de L. enz.) 11 [c. 1540].
- Hy geeft hem guede woorden, voer sijn gelt, Gem. Duytsche Spreckw. (ed. KLOEKE) 27 [1550].
- Geeft gheen schoen woorden voor tgelt, SARTORIUS II, 6, 91 [1561].
- In een variant.
- Schoone woorden voor het meel, Die en kosten niet zeer veel, DE BRUNE, Spreeckw. 101 [1636]. gheurtz, Adagia 16 b [1552].
- — Goede woorden kosten geen geld e.d., een vriendelijk woord doet veel goed en het kost niets.
- Goe' woorden die en costen niet, 't Is wonder, dats' oyt yemand liet, de brune, Spreeckw. 23 [1636].
- Goede woorden kosten geen geld, V. WAESBERGE, Vrijen in Schied. Alm. 1839, 66.
- — Schoone woorden maken zotten blij e.d.
- Scoen woerden maken sotten blide Letatur stultus dum sermo datur sibi cultus, Prov. Comm. 92 [Delft, c. 1495]. GOEDTHALS, Prov. 70 [1568]. gruterus 3, 168 [1612].
- Men paeyt den zot Met schoone woorden op een bot, DE BRUNE, Spreeckw. 23 [1636]. werda, Ned. Spreekwdb. n° 2297 [1937].
- d. In eenige spreekw. e.d. waarin woorden i.v.m. geld of betalen worden genoemd.
- Met goede woorden betalen. Dicta docta pro datis dare, ZEGER, Prov. C iij r° [1551].
- — Argenti fontes loquuntur … Sijn woorden clincken vanden gheldt. Hy spreeckt gouden reden, SARTORIUS II, 3, 87 [1561].
- — Schoone Woorden voor vuyl Gelt Maken menigh man ontstelt, burghoorn, N. Wer. v. Gecken 23 b [1641].
- Schoone woorden en vuil geld, harreb. 3, XLVJ a [1870].
- — Een woordje op zijn pas is zoo goed, en beter somtijds, als geld in de kas, Spreekw. in Euphonia 6, 514 [1819].
- — Wie meest van geld spreekt, vertelt maar woorden, harreb. 2, XLVJ a [1861].
- — Dat woord is geld waard, 3, XLV b [1870].
- — Woorden kosten (toch) niets; woorden kosten geen geld, zie de tweede aanh.
- Woorden en kosten niet, v.d. venne, Taf. v.d. B.W. 96 a [1635].
- ”Woorden kosten geen geld”: Tot iemand die, aleer zelfstandig te handelen, ”wel eerst eens had kunnen vragen, of 't goed gedaan was. Waarom heb je 't niet eerst eens gevraagd, of ik 't goed vond? Woorden kosten (toch) geen geld!” aant. v. A. BEETS [c. 1900].
- e. In eenige minder frequente spreekw., waarin woorden tgov. daden, werken of zaken gesteld worden.
- 1°. Tgov. daden.
- Wat zijn woorden zonder daet? Niet als leughens zonder baet, de brune, Spreeckw. 230 [1636].
- — Woorden dat is niet ghenoegh, Alsm' het werck niet by en voegh, Ald. - Woorden zijn vrouwen, daden zijn mannen, de brune, Bank. 1, 204 [1657].
- — In de gezelschappen zelven drinkt men bier; zoodat de Goettingsche geleerden niet, even als zo vele anderen, behoeven te zeggen; ”Ziet naar mijne woorden niet naar mijne daden”, falck, Br. 108 [1799].
- — Woorden en daeden, elkander verraeden, bij LIEV.-COOPM. [1801]. v. elsen, Zegw. 351 [1914].
- 2°. Tgov. werken.
- Die woerden sijn goet vervolghen hem die wercken Verbum laudatur dum factum tale sequatur, Prov. Comm. 56 [Delft, c. 1495]. harreb. 2, 453 a [1861].
- — Les faict sont masles, les parolles femelles De wercken sijn mannen, de woorden sijn vrouwen, Spreeckw. (ed. KLOEKE) 31 [1549].
- — Belles parolles et meschans faics, trompent sotz et saiges clercz Schoon woorden ende quade wercken, bedrieghen de dwase ende de wijse clercken, 5 [1549]. harreb. 1, 414 a [1858].
- — Hy bewijsdet niet alleen mitten woorden, mer oock mitten wercken, Gem. Duytsche Spreckw. (ed. KLOEKE) 16 [1550].
- — Wt quaede woorden commen quade wercken, bij liev.-coopm. [1607].
- — Veel te voldoenigh met woorden, vol-doet selden met wercken, v.d. venne, Taf. v.d. B.W. 202 a [1635].
- — Vele woorden, weynigh wercken, Dat is over al te mercken, de brune, Spreeckw. 6 [1636].
- — Op goede daghen, goede wercken, En woorden om het hert te stercken, 7 [1636].
- — Woorden zonder wercken, de brune, Bank. 1, 96 [1657].
- Doet naar mijne woorden, maar niet naar mijne werken: want zeggen en doen zijn twee, en de natuur gaat boven de leer, Alm. Holl. Blijgeest 1834, 50. LAURILLARD, Spr. a.d. B. ontl. 64 [1875].
- — Woorden van een engeltje, werken van een duiveltje, harreb. 1, XLVIIJ a [1858].
- — Luistert niet naar woorden, ziet eerst de werken, Schild en Vrind! Volksalm. 1866, 8 Jan. - Niet aan woorden maar aan werken Moet men iemands liefde merken, v. elsen, Zegw. 351 [1914].
- 3°. Tgov. zaken.
- Een zaeck van recht en reden bloot, Heeft stercke woorden zeer van nood, de brune, Spreeckw. 2 [1636].
- Geene woorden maar zaken, V. HALL, Ned. Spreekw. in N. Bijdr. Regtsgeleerdh. en Wetg. 3, 310 [1853].
- — Een goede zaak behoeft niet vele woorden, harreb. 2, 480 a [1861].
- Zulke zaken, zulke woorden, als verheven of lage zaken den geest vervullen zullen de woorden ook verheven of laag zijn.
- Zulcke zaecken, zulcke woorden. De glans van zaecken gheeft luyster aen de tale, en fraye ghedaghten volght keur van woorden. Als goede dinghen den gheest vervult hebben, de woorden zullen die stracks om-helzen, DE BRUNE, Bank. 1, 242 [1657]. harreb. 2, 482 b [1861].
- 4. In sommige contexten verliest woorden zijn substantivische bet. van ‘begrensde taaluiting’ en krijgt het den werkwoordelijken inhoud van `het spreken', ‘het praten’ (‘het schrijven’) of het middel dat den mensch ten dienste staat om zijn gedachten of gevoelens kenbaar te maken: de spraak, de taal.
- a. In vrij gebr.
- Een goede … redene met boerachtige woorden … wtgesproken es ghelijcke een eerbaer persoon met snooden abijten gecleet, V. MUSSEM A viij r° [1553].
- Het en zijn niet de woorden die de siecten genesen, maer de remedien, parÉ-battus, Chirurgie 899 b [1604].
- Wie scheit de blyde Poëzye, En schoone schilderkunst, twee zusters zoet van aert? … Wie scheit penseel en pen, de verwen en de woorden, En scheurt dien nutten bant? VONDEL 4, 16 [1644-1645].
- Sondigen soodanige menschen, die Ledematen zijnde, nochtans Spijtigh, trots, en groots zijn in haer gelaet of wesen, woorden, ende omgangh, j. hondius, Swart Reg. 392 [1679].
- Door de woorden bestaat de verkeering onder de Menschen, zynde de beeltenisse der Ziele en de banden die de Herten verknochten, V. LAAR, Ceremonie-boek 235 [1ste h. 18de e.]. O Had ik woorden! had ik klanken! had ik kracht! Hoe werd des Handels lof door mij in 't licht gebragt! helmers, Nag. Ged. 2, 32 [c. 1800].
- Mij naar alles stil te voegen, Hoe veracht en bitter 't schijn', Zonder woorden, met genoegen, Aller knechten knecht te zijn, Evang. Gez. 67, 1 [1806].
- Ach, wanneer het niet zoo moeilijk was met woorden over deze dingen te spreken, zoodat men elkaar begrijpt, hoe gaarne had ik hun dan eens gevraagd, wat het nu toch was, dat hen zoo geboeid had, leopold 2, 443 [1900].
- — Woorden tusschen, een gesprek tusschen.
- Meer is waerachtich, dat tusschen dese gedaechde ende den eysscher ter cause van dien woorden zijn geweest, die dese gedaechde genouch in boerte ofte spele verhaelde, Kenningb. Leiden 1, 253 [1572].
- — Nou al woorden genoeg! genoeg gepraat!
- Nou al woorden genoeg, zegt hem, dat hy, om zaaken Van groot belang, moet met zijn Dienders voort met jou gaan, LEMMERS, Boere Koopman 17 [1682].
- b. In verb., als obj. van een ww.
- — Iemands woorden afsnijden, iem. de woorden afsnijden, hem beletten verder te spreken door hem in de rede te vallen. Zie Dl. I, 1471.
- — Woorden hebben (met).
- 1°. Een gesprek hebben (met), spreken (met), praten (met).
- Wiert dien naermiddagh dat wy daer rusten een hart gevangen ende by ons gebraght, aten dien avont daervan, hebben dien dagh geen sonderlinge woorden met den Tommagon gehadt, in de jonge, Opk. 4, 291 [1622].
- Ende hy (Jezus) quam te Capernaum, ende in het huys gecomen zijnde vraeghde hy haer, Waer van hadt ghy woorden onder malcanderen op den wegh? Doch sy swegen: want sy waren onder malcanderen in woorden geweest op den wegh, wie de meeste soude zijn, Statenb., Marc. 9, 34 [ed. 1637].
- 2°. Onderhandelen.
- Den Vice-Admirael was by den grooten Coningh in sijne Galye geweest, die hem met een schoone Crits vereerde, hem seer bedanckende dat hy sijne vyanden van sijnen Oever ende uyt de Reviere verdreven hadde: Oock heeft den Vice-Admirael woorden wegens leveringe van Peper ghehadt, 't welcke de Coningh toe seyden in weynich maenden te connen geschieden, Begin e. Voortg. 11, 40 b [ed. 1646].
- Woorden en communicatie hebben op, gezamenlijk onderhandelen over.
- Mit hem beraden om te weten, hoe ende in wat manieren dat men … zekere quantiteyt ende getal van vellen in der stede zouden moegen gecrigen, updat den armen, schamelen ambochtsman zijn broot mochte winnen ende eetende blyven, ende onder andere woirden ende communicacie dairup gehadt, zoe is gesloten, dat enz., R.G.P. 14, 301 [1519].
- — Geen woorden hebben om, het genoemde niet in taal tot uitdrukking kunnen brengen.
- Ik heb thans geen woorden om U te antwoorden op zulke hartelijke betuiging van vriendschap, willems, Br. 107 [1831].
- — Zijn woorden inhouden, ophouden met spreken.
- De Overste hielden de woorden in: ende leyden de hant op haren mont, Statenb., Job 29, 9 [ed. 1637].
- — (Veel) woorden maken, (veel, lang) praten, spreken.
- Ende als ghi bit zoo en sult ghi niet veel woorden maken, gelijc die heydenen, si meynen dat si verhoort werden als si vele woorden maken, Bijbel v. Liesveldt, Matth. 6 B [1526].
- Gy souwt seggen, dat sy de kroon van schoonheyt draacht! Wat is het doch van noodt veel woorden hier te maken, bredero 2, 71 [1615].
- Om een glaesje te drincken ben ick een moy wijff. Maec niet veel woorden, lap het slechs in jou lijff. Want ick wachter na, v. santen, Lichte W. B iij v° [1617].
- Ten laetsten quam des Conincx Broeder mede over, settende hem nevens de Hollanderen, sonder veel woorden te maecken, dadelijcken weder sijn af scheyt nemende, Begin e. Voortg. 11, 42 a [ed. 1646].
- H. had my belast alle de slotels van de Pastorie en Kerke by my te houden, zy (t.w. de ”Rebellen”) hebben my zulks verboden by zoo verre, dat ik veel woorden moest maeken om de slotels der Sacristie en Kelk-kasten te behouden, VERVISCH, Lev. 3, 164 [1791].
- Hij schijnt geen affaire te hebben; maar wat kan mij dat scheelen! ik heb er nog nooit aan gedacht, voor dat men zo veele woorden over hem gemaakt heeft, wolff en deken, Wildsch. 1, 356 [1793].
- c. Als subj. van een ww.
- — De woorden ontbreken mij, om dat uit te drukken, ik kan dat (gevoel) niet in taal tot uitdrukking brengen.
- Dat gevoelige, 't welk myne Godvruchtige oogenblikken tot hemelsche genietingen verhoogt … woorden ontbreeken my, om dat uit te drukken, WOLFF en DEKEN, Leev. 2, 202 [1784].
- Ik heb dezen nacht zoo veel uitgestaan, mijn kind, dat de woorden mij ontbreken om het uit te drukken, bohn-beets, Onze Buurt 209 [1861].
- d. Als deel van een voorz.-bep.
- — Bij woorden, mondeling.
- Mijn Heer den Cardinael heeft oock hier door geexcuseerd aen den Ambassadeur van Sweden, dat men hem de lichtinge van eenigh volck alhier niet toe en staet, hoewel sulcx bij tractaet ende daernae bij woorden belooft was, soo hij seit, DE GROOT in m. v. reigersb., Br. 284 [1631].
- Obligatio verborum, verbintenisse by woorden of door woorden, mondelinge verbintenisse, mondelinge toesegging, koerbagh, Wdb. Regten 173 [1664].
- — Bij de woorden zijn, welbespraakt zijn.
- ghijsen [1964].
- — Door woorden, mondeling.
- Toezegging geschied uitdruckelick ofte door wetduiding: uitdruckelick door woorden, of schrift, DE GROOT, Inl. 111 a [1631].
- Door woorden uitdrukken.
- Verder kan het voorkomen dat spelers in spelopgewondenheid minder vriendelijk tegenover elkaar zijn en dit niet door daden - ze zouden dan onder eene andere strafbepaling vallen - maar door woorden uitdrukken, groothoff, Scheidsr. 38 [1909].
- — In woorden, mondeling.
- Nogtans hadde ik sulks niet in de brief van de Prins aan Lynden gevonden, dog wel door de Prins in woorden aan mij gesegt, v. hardenbroek, Gedenkschr. 3, 74 [1781].
- — In woorden en gebaren, wat betreft taal en gebaren.
- Wat schuw in den omgang, en niet zoo lawaaierig-robuust in woorden en gebaren als de andere vrouwen, hartog, Sjofelen 16 [1896].
- — In woorden brengen, in taal tot uitdrukking brengen.
- Hij schudde dan ook ontkennend zijn hoofd, maar toch, hij zag haar slechts glimlachend aan, hij kwam niet verder; zijn vraag scheen dan wel moeilijk in woorden te brengen, voor iemand, die zoo ratelen kon? couperus, E. Vere 1, 207 [1889].
- Maar toen zij bij de oude vrouw kwam, vond zij hare vermoedens over Vincent zoo moeilijk in woorden te brengen, dat zij niet tot de biecht besluiten kon en wegging zonder zich geuit te hebben, 2, 130 [1889].
- — Iem. in zijn woorden vallen, iem. in de rede vallen, iem. onderbreken.
- De Medecijn in zijn woorden vallende, keerde hem om tegens Bruyn, ende seyde: ziet doch enz., coornhert, Boccat. 95 a [1564].
- Een sprekende valt niet inde woorden, comenius, Deure d. Talen 243 [1642].
- Doch zy verstiet dien troost des huichelaers, en viel Hem t' elckens in zijn woort, dat hy met schrift verbloemde, VONDEL 5, 491 [1646].
- Willem, (zei Mama,) is dit zo al, als het betaamt? moet men zo opvliegen! dagt gy niet? … Hy viel haar driftig in de woorden: Ik dagt niet, Mevrouw, dan om een braaf Meisje recht te bezorgen, WOLFF en DEKEN, Leev. 2, 209 [1784].
- Ook: in iemands woorden vallen.
- Je valt zo schielyk in myn' woorden, En wilt je zelven, eer je 't end hoort, al vermoorden, LANGENDIJK 2, 337 [1715].
- De Prins valt hier in haare woorden, En vraagd, wat toond dees' schildery, v. haren, Aan het Vaderland 100 [ed. 1769].
- — In iemands woorden varen, iem. in de rede vallen, iem. onderbreken.
- In yemants reden, woorden vaeren, sinen snaeter daer in slaen …, Loquentem interpellare, berckelaer S ij r° b [1556].
- Op dat sy niet en souden varen in myn woorden, in Verz. GEZELLE [1624].
- — In woorden vatten, in taal tot uitdrukking brengen.
- Met de scherpste bestraffing, die in woorden te vatten is, zond zij H. naar Den Haag, fruin, Geschr. 3, 159 [1862].
- — In woorden zijn.
- 1°. Disputeeren, discussieeren.
- Ende een der Schriftgeleerde hoorende dat sy (Jezus en de Sadduceeën) te samen in woorden waren, ende wetende dat hy haer wel geantwoort hadde, quam tot hem, ende vraeghde hem enz., Statenb., Marc. 12, 28 [ed. 1637].
- 2°. In mondelinge onderhandeling zijn.
- TER LAAN [1929].
- — Met woorden (bekijven, injurieeren, strijden, verwijten).
- Soe wie buijten jugemente ijemant injurieert met woorden al eest ooc metter waerheijt, die wordt gecondempneert die injurie te reparerene met woorden oft andersins … Maer sulcken woorden, die waerachtich sijn gesproken in jugemente en maken gheen injurie, wielant, Pract. Crim. 178 [1503-'16].
- Vvat scheerpicheyd useerde Phylistus in tstrijden Met worden: niemend en coesten controleuren, de castelein, Const v. Rhetor. 10 [1548].
- ”Zoo? heeft hy u dan met woorden bekeven?” vroeg de meid verwonderd. ”Dit is wat nieuws: hy is niet gewoon veel te spreken”, consc., Kwael d. T. 1, 13 [1859].
- Hoe was het mogelijk, dat papa sedert dien dag, dat hij zijn ontslag genomen had, nooit iets anders had gedaan, dan geklaagd over die gebroken carrière, ze mama of stilzwijgend, of met woorden, had verweten, en in Brussel alleen wat had kunnen scharrelen in wijn en assuranties, couperus, Kl. Z. 2, 156 [1901].
- — Met woorden en gebaar, met behulp van taal en gebaren.
- Hoe licht bedanck ick God, hoe licht vereer ik hem Met woorden en gebaer, met handen en met stem, huygens, Ged. 8, 115 [1674].
- — Onder woorden brengen, in taal tot uitdrukking brengen.
- Wat er in deze dagen in mijn hart omgaat, lieve Anna, laat zich niet beschrijven, kan ik onder geene woorden brengen, bohn-beets, Onze Buurt 219 [1861].
- Hoe kan 'n ander zeggen, Wat ik niet onder woorden brengen wil! multatuli 6, 87 [1873].
- Het mooie boek van H.D. … toont welke diensten de photographie ons hier kan bewijzen, om de niet onder woorden te brengen gebaren in beeld vast te leggen, V. GINNEKEN in N.Tg. 3, 93 [1909].
- — Groot van woorden (zijn), welbespraakt (zijn).
- BERCKELAER [1556]. DASYP. [1556].
- — Weinig van woorden zijn, niet veel zeggen.
- Eenige Portugesen (sijn) tot de Hollanders gecomen, om eenige Waren van haer te coopen, maer also die niet voorts ontfanghen wilden, ende heel weynich van woorden waren, soo wiert gespeurt haer sulcx geen ernst te wesen, Begin e. Voortg. 11, 46 b [ed. 1646].
- — Zonder woorden, stil, zwijgend.
- Stil, zonder woorden, liepen zij op en neêr, wachtende op den trein, couperus, Kl. Z. 1, 141 [1901].
- B) In eenige gespecificeerde of pregnante bet.
- I) In het enk. Het is op zich mogelijk dat bij enkele van deze bet. een mv. voorkomt, doch deze mv. -vorm is in het materiaal niet aangetroffen.
- 5. Mondelinge toezegging om iets te doen, te geven of na te laten, belofte.
- a. In het alg.
- Hemel, eerde, selen vergaen vervlieghen Maer heere, u woert en mach niet lieghen, j. v.d. dale 119 [c. 1516].
- Claes de Metselaer maekt'er niet af. Hy blijft in gebreke van over te komen, niet tegenstaende zijn woordt, ende twee brieven sedert geschreven, HOOFT, Br. 2, 150 [1631].
- Die van Alkmaar … versloften nu langer het sterken hunner vesten, en opdoen van voorraadt niet. Ook was hun vergelding van kosten by zyn' Doorluchtigheit toegezeit. Doch hadden zy 't echter quaadt genoegh, om, voor de betaaling van mout en kooren t' hunnen behoeve, 't woordt der Noordthollandsche Staaten te verwerven, hooft, N.H. 320 [ed. 1642].
- Ik weet, dat wat wij doen zullen, regt is, en, mijn woord is mij heilig, ik zal geen voetbreed wijken, mulder, J.F. 2, 86 [1857].
- b. Als obj. van ww.
- — Zijn woord breken (verbreken), zijn belofte niet nakomen.
- Wij vraechden hem wiens gelt dat het was ende Regemorter seijde dat het seijn eijgen was ende, indien hij sijn woort brack, soo wilde Regemorter dat op sijn ziele nemen, Daghreg. Bat. 1657, 148.
- Het misleiden van een ander, het liegen en woordbreeken is niet ongelyk aan nieuwe uitvindingen van oorlogs-geweer, Verh. Holl. Maatsch. Weet. 5, 502 [1760].
- P. Licht dat hy ons vergat en daar een pijp bleef rooken. D. Neen. - Nooit heeft hy het woord, dat hy eens gaf, verbroken. 't Moet iets gewichtigs zijn, dat hem weêrhoudt, v. lennep, Poët. 5, 31 [1826].
- Nu gy wat slyk geërfd hebt, slyk dat men geld noemt, nu wilt gy niet alleen, als een ondankbare, uw plegtig woord breken; maer gy besmet den goeden naem myner verloofde, consc., Baes Gansend. 78 [1850].
- Zij was heengeijld, in het boschje. Toegeven? haar woord breken? Nooit. Maar wat was ze ongelukkig! loveling, D.E. 164 [1891].
- — Zijn woord gestand doen, zich aan zijn belofte houden.
- Zijn woord ghestand doen, de brune, Bank. 1, 276 [1657].
- En wat bekwam de jongeling van zijne geliefde? Deze zou nog eenige dagen op zijn besluit wachten; bleef hij weigeren, dan zou ze onweerroepelijk haar woord gestand doen, vaarwel zeggen aan alles, wat ze liefhad, teirl.-stijns, Arm Vl. 2, 334 [1884].
- — Zijn woord geven (schenken), een belofte doen.
- 't Luydt redenloos en onbeleeft, Een ding te houwen datmen geeft: Maer niettemin, in goeder trouwen, Een die sijn woord geeft moet het houwen, huygens, Ged. 8, 237 [1678].
- Dat men altoos zyn woord, het geen men eens gegeeven heeft, getrouwelyk moet houden, ten opzichte van wie en in wat zaak het ook wezen mag, V. LAAR, Ceremonie-boek 253 [1ste h. 18de e.]. Waarom vleit gy my met uw gegeeven woord te zullen herroepen, om het dan aan my te schenken? Aanh. op WOLFF en DEKEN, Leev. 270 [1786].
- Spreek, Richard! spreek: gij gaaft me uw woord: Hebt ge aan uw woord voldaan? tollens 4, 126 [1820].
- Het woord dat hy gegeven had, Om van zijn zending niet te spreken, Was hem, toen Eggert binnentrad, Op eenmaal voor den geest gekomen, v. lennep, Poët. 2, 82 [1829].
- ”Geeft ge mij uw woord geen gebruik te maken, van wat ik u zeggen zal?” ”Weêr halfheid;” zei Havelaar; ”doch, goed! Ik geef mijn woord”, multatuli, Max Havelaar 2, 162 [1860].
- En de polka vóor de pauze en de valse na het souper? En de cotillon? Alles voor me opengehouden? Ja, alles! antwoordde zij blozend, ofschoon je het volstrekt niet verdient. Maar ik blijf trouw aan mijn eens gegeven woord. En je ziet, al mijn andere dansen heb ik weggegeven, couperus, E. Vere 2, 245 [1889].
- — Zijn woord geven voor, zich garant stellen voor.
- Hij is een jonger broeder, soedat ic hem met hondert £ hebbe moeten helpen, daer oyc den voirs. grave bij sijne brieven sijn woort vooren gegeven heeft, R.G.P. 108, 118 [1605].
- — Zijn woord houden, zich aan zijn belofte houden.
- De gheestelicke, zeer vreesende van die Calvinisten gherooft ende om den hals ghebrocht te zijne, hadden ghezeijt ende ghebeden: weert ons dese vijanden, wij zullen mede in de assijsen der stadt ghelden ende contribueren als ander ghemeene lieden; maer dat woort en hilden zij niet, v. vaernewijck, Ber. T. 2, 145 [1567].
- Haer Liefde heeft mijn reden so t'onder ghedreven, Dat versuft in haer schoonheyt t'aenschouwen, So hertneckich mijn beloofde woort sal houwen, Dat ick na ander te sien my niet sal begheven, VISSCHER, Brabb. 140 [ed. 1614].
- Jy luy en houtje woort niet dan by gheval, hooft, Ged. 2, 287 [1616].
- Madame Visquerot gaf haar woord - en voor eene fransche vrouw, quid mirum! zij hield haar woord, loosjes, Bronkh. 5, 3 [1807].
- Reeds beloven al die blaadjes Ons de vruchten van de zaadjes: Lieve bloesems! houdt uw woord, tollens 2, 144 [1813].
- Zijn wij ontrouw, hij (Jezus) houdt zich aan zijn woord, want hij kan zich zelven niet verloochenen, Leidsche Vert., 2 Tim. 2, 13 [1912].
- — (Vl.-België) Zijn woord eten, zich niet aan zijn belofte houden.
- SCHUERM., Bijv. [1883]. CLAES, Bijv. op TUERL. [1904]. TEIRL. [1922].
- — Zijn woord staan, zijn belofte nakomen.
- de bont [1958].
- — 't Eerste heb ick gheseyt, ende sta mijn woordt als noch, 't leste is mij noyt in den sin ghekomen, uytenbogaert, Br. 1, 27 [1595].
- Mijn woordt, laestmaels gesprooken inter scyphos, stae jk noch nuchtren: ende koom mijn vertrouwen op U Ed. goede geneghenhejt t'mywaerts bewijzen met werken, HOOFT, Br. 4, 1 [1640].
- Deez' (t.w. Jan Blanco) een stout stuk boefs …, zwoer dat hy 's anderen daaghs in stadt zouw zyn, al moest' het hem 't leeven kosten; en stond zyn woordt. Want, hebbende … ladders rechten aan de poort van Sante Katryne, steegh hy gezwindt om hoogh, en daalde … ter andre zyde needer, hooft, N.H. 393 [ed. 1642].
- Want teghen eenen, die syn woort niet en staet, is niet te redencavelen, bij liev.-coopm. [1683].
- — Iem. zijn woord teruggeven, iem. ontslaan van een belofte.
- Da Costa had mij mijn woord teruggegeven. Zijn Kristendom was niet meer geheim, maar mocht niet verbreid worden dan waar het pas gaf, w. de clercq, Dagb. 1, 225 [1882].
- — Zijn woord door zijn gat trekken, zijn belofte niet nakomen. Gewest. in Vl.-België.
- CORN.-VERVL., Aanh. [1906].
- — Zijn woord verpanden, zijn belofte geven.
- 'k Heb Frankrijks Vorst mijn woord verpand, Dat ik dit wichtig perkament Zoû stellen in uw hand, v. lennep, Poët. 3, 196 [1831].
- c. Als deel van een voorz.-bep. of oorzakelijk voorw.
- — Zijn woord getrouw zijn, zijn belofte nakomen.
- Dat Luikesneef volstrekt niet op kwam dagen. Men zei hem wel, dat dees, zijn woord getrouw, Op 't bruiloftsmaal zich vast bevinden zoû, v. lennep, Poët. 7, 24 [1827].
- — Iem. aan zijn woord houden, verlangen dat hij doet wat hij beloofd heeft.
- Ik houd u bij (of: aan) uw woord, harreb. 2, 481 b [1861].
- Genoeg! je hebt nu eenmaal verklaard, de schikkingen aan mij over te laten, en ik hou je aan je woord, v. lennep, K. Zev. 1, 189 [1865].
- Goed, dat is tenminste eene belofte! sprak Théodore onverbiddelijk. En ik hoû je aan je woord, hè? Niet waar, geef je me je hand er op? couperus, E. Vere 2, 92 [1889].
- Maar aan wien van dit alles de schuld? Zeker niet aan hem, dien men geen woord houdt, dien men beleedigt door hem het geld te weigeren, dat men hem beloofd heeft en waarop hij heeft gerekend, fruin, Geschr. 2, 153 [1897].
- — Bij zijn woord blijven, zich aan zijn belofte houden.
- Dat's waar: maar alze nu eens blyven by haar woord, varenhorst, Holb. Schoenl. 21 [1715].
- — Iem. bij het woord vatten, iem. aan zijn belofte houden.
- Heeft U Ed. Gestr. my des aengeboden, zy is nojt, dat my gedenkt, daerop beslaeghen. Al had jk haer ook schoon by 't woordt gevat, zoo zoude my echter die miltheit verplichten, om uwer Ed. Gestr. moeten en moejte quijt te schelden, HOOFT, Br. 3, 27 [1635].
- Burghermeesteren … raakten met hem (t.w. met den schout) in woorden (t.w. ”oover de kleenheit zyner wedde”); mits het wassen der welke hy entlyk uitviel, liever 't rappier te willen neederlegghen, dan op den ouden voet, te dienen. Meester Henrik … vat hem by 't woordt: zulx hy, daar meede teffens uit der kaamere en zynen dienst scheidde, hooft, N.H. 57 [ed. 1642].
- — Op zijn woord staan, zich aan zijn belofte houden.
- Voorts gelijck het eerlijck is, dat men staet op sijn woordt ende betrouwt enckelijck op sijn segghen, bij liev.-coopm. [1673].
- — Van zijn woord zijn, zijn belofte nakomen. Gewest. in het Z.
- JOOS [1900-1904]. CORN. VERVL. [1903]. LIEV.-COOPM. [1953]. de bont [1958].
- — Gy zyt precies van uy woord gelyk en peerd van zyn scheeten zyde, bij liev.-coopm. [1814].
- d. In zegsw. en spreekw.
- — Hij houdt zijn woord als het weer in April, hij houdt zich niet aan zijn belofte.
- Hij houdt zijn woord als het weêr in April, harreb. 3, LX a [1870].
- — Hij blijft bij zijn woord als een haas bij de trommel (als een haas bij zijn jongen, als de zon bij de boter, als het slijk aan het wiel, als een dief bij den bast (= ‘de strop’)), hij houdt zich niet aan zijn belofte.
- GHEURTZ, Adagia 18 b [1552]. HORNSTRA, Voedsel voor V. en H. 63 [1832]. HARREB. 1, 84 a [1858] en HARREB. 1, 271 b [1858]. harreb. 2, 274 a [1861].
- — Wanneer men zijn woord gegeven heeft, is de handel klaar.
- HARREB. 1, LXIX a [1858]. pitlo-v. rooijen, Woorden om Justitia 57 [1957].
- — Een woord hebben als een koning, een konings woord hebben, altijd trouw zijn beloften nakomen.
- rutten [1890].
- — Die man heeft e keunings woord, Verz. GEZELLE [Ruddervoorde, voor 1899].
- — Een man is niet beter dan zijn woord, gezegd door iemand die zich verplicht acht zich aan zijn belofte te houden.
- ZEGER, Prov. B ij v° [1551]. GRUTERUS 1, 103 [1610]. tuinman [1727].
- — Een man is seker niet beter als zijn woort: Soume wat beloven en houwen 't niet? dat was schandt, coster 518 [1613].
- In de variant: het woord maakt den man.
- Het woord maekt den man, bij liev.-coopm. [1750].
- — Een man van zijn woord e.d., iem. die zich aan zijn beloften, afspraken, verbintenissen houdt.
- Ghehoort hebbende dat hij voor een man van zijn woorden ghehauden was, v. vaernewijck, Ber. T. 2, 324 [1567].
- Hij heeft hem verweten dat hij geenen man van sijn woort en was, bij liev.-coopm. [1683].
- Dit (t.w. de nieuwe ”Ternataansche Kimelaha”) was een man …, die … in alle voorvallen getoond heeft een man van zyn woord, en een zeer naaukeurig opvolger van de contracten te zyn, valentijn, O.-I. II, 2, 37 a [1724].
- Welkom, Nigt; kom, jy bent een meid van je woord, en daar hou ik van, WOLFF en DEKEN, Leev. 1, 193 [1784].
- Die op een God steunt …, die moet, die kan een vast man zijn, een man van zijn woord, beets, St. Uren 8, 19 [1875].
- — Een man een man, een woord een woord, men moet zijn belofte (afspraak, verbintenis) nakomen.
- GRUTERUS 2, 140 [1611]. TUINMAN 1, 251 [1726]. v. dale [1872 ?].
- — Neen, een man, een man, een woord, een woord; ik heb 'et je, as 't nout, Hier weêr te keumen, toe ezeid, v. bogaart, Nieuwsg. Aegje 28 [1679].
- Ook in den vorm: een woord een woord, een man een man.
- V. HALL, Ned. Spreekw. in N. Bijdr. Regtsgeleerdh. en Wetg. 3, 298 [1853]. MOLEMA in Taalg. 1862, 267.
- — Nu dan, ik houde U bij het woord (een woord een woord, een man een man), willems, Br. 182 [1843].
- — Zijn woord houden als een vrouw, zijn belofte niet gestand doen.
- Hout u woord als een vrou, gruterus 2, 149 [1611].
- Mergh d. Ned. Spreekw. 2, 26 [1644]. TUINMAN 2, 220 [1727]. harreb. 2, 459 b [1861].
- — Een woord is een woord, dat gaat daarheen, gezegd als menschen veel beloven, maar hun beloften niet nakomen.
- Een woort, is een woort, dat gaet dar hen, Gem. Duytsche Spreckw. (ed. KLOEKE) 23 [1550]. SARTORIUS III, 1, 96 [1561]. harreb. 2, 480 a [1861].
- — Zijn woord is zijn zegel, men mag hem op zijn woord gelooven, wat hij zegt is waar; hij houdt zich aan zijn belofte.
- Sijn vvoord is sijn seghel, GHEURTZ, Adagia 30 a [1552]. GRUTERUS 2, 142 [1611]. TUINMAN 2, 220 [1727]. LIEV.-COOPM. [1955]. ghijsen [1964].
- — Oock laet mi gheloouen om mijn ghenesen Dat v belieft heere en mi te ghelooven steet V woert es v seghel amen, j. v.d. dale 119 [c. 1516].
- Mondragon, beloofde op zijn woord, dat hy Allegonde, die op Maeslands sluys was gevangen, met noch vier andere soude vry leveren, of hy soude sich selve wederom in hechtnisse stellen. Doch zijn woord was zijn zegel, soo dat hy alles trouwlijck, doch nae verwijlinge van vijf maenden, volbrachte, PERS, Ontst. Leeuw 463 a [1647].
- ( Don Juan) antwoorde, dat hy alles wilde voltrecken, wat by den Staten was belooft, sonder datter yet soude haperen, want zijn woort was syn zegel, 581 b [1647].
- Grysaerts … welckers liegende woorden voor Evangelie passeren, en welckers zeghels woorden zijn (voor: welckers woorden zeghels zijn), bij liev.-coopm. 1770 b [1710].
- Maakt uwe me nu los van die paar palingen, ze bennen versch en lekker. Uwe kent Jan toch, z'n woord is z'n zegel (”Paling-Jan” spreekt), v. maurik, Amst. bij D. en N. 93 [1897].
- 6. Redevoering waarin men iets bepleit, pleidooi, pleitrede. Steeds in vaste verb. met een ww.
- a. In rechte.
- — Het woord doen, pleiten.
- Thomas geweest totten voirspreeck Riebb gnant om hiir tegen Joachim van Wyhe idt wordt tdoen, gegeven 6 st., Rek. v. Nijm. 6, 154 [1538].
- — Iemands woord doen, iem. verdedigen.
- Aduoceren, toe-roepen, yemants woort doen, THUYS, Ars Notar. (?) 5 r° [1585].
- — Iemands woord houden, pleiten voor iem., hem verdedigen.
- Upte boete van 12 sc. telcken te verbeuren, ende te betalen van stonden an, eer dat die zelve talman vorder enige andere zaecken in rechte zel moegen bewaren ofte yemants woert sel houden in eniger manieren, Keurb. v. Leiden (ed. HAMAKER) 331 [1525].
- Over de beteekenis van het woord Woordhouden is meer dan eens verschil gereezen, V.D. SCHELLING in V. ZURCK, Cod. Bat. 793 [1738].
- — Zijn eigen woord houden, zichzelf verdedigen.
- Indien partije belieft, sal hy sijn selfs woort mogen houden, ende sijn saecken bewaren, sonder voor-sprake te besighen, Handv. v. Amst. 630 a [1590].
- b. Niet in rechte.
- — Het woord doen voor iem., een goed woordje voor hem doen, zijn voorspraak zijn, zijn zaak verdedigen.
- Ghij bracht ons vrede voort Ghelijck Abigail aen David dede dwoort Voor Nabal, dien hij wilde ter doot bringhen, a. bijns 97 [1548].
- Hadmen Heer niet ghecomen, soo sou Miester Bartelt 't woort, By me Vrou voor mijn hebben ghedaen, coster 59 [1612].
- — Iemands woord doen, voeren, een goed woordje doen voor iem., een voorspraak voor iem. zijn, zijn zaak verdedigen.
- O Maria u prijsen alle scriftueren, Helpt ons gedueren, vroom in den strije, Die tuwer eeren dit lof sullen rueren. Ons woort wilt vueren voor de personen drije. Lof altijt Jhesu ende Marije, a. bijns 3 [1528].
- Soo is hy biddende en smeeckende ghegaen, Tot haer voester die hy de saeck heeft opghedaen, Haer biddende dat sy vvilde sijn vvoort ” doen. Die vierig mint can qualijck selfs rappoort ” doen, houwaert, Lusth. d. M. 1, 395 [1582].
- Daerom heeft deze pen, boetende 't geen des de penseel in gebreke gebleven is, ons woort te doen, HOOFT, Br. 1, 371 [1629].
- — Iemands woord (bij een ander) houden, een goed woordje voor hem doen, zijn voorspraak zijn, zijn zaak verdedigen.
- Ick twyfelder aen, nichjen, oft al soo klaer is Oft een duyf ghelesen had. Ghy houdt altijt u Meesters woort, coster 506 [1613].
- Ghy bent seker soo eel om yemants woort te houwen, Als ick niemant vant gilt souw konnen toebetrouwen, bredero 2, 50 [1615].
- Hy! die een Bruydegom sijn Bruytjen heeft ontnomen, En deed'er in de plaats een heel ouwt besjen komen. Waar voor meent ghy, O Goon! dat sulcken kaerel vreest? Souw die hem oock ontsien der eerelijcker vrouwen, Hooch-prijselijcke lof te kladden met een klieck, Den snoepert is haar wars, want was hy so vrouw-sieck Als hy wel eertijts plach, hy souw haar woort wel houwen, Sy mochten u haar saak als voorspraak wel vertrouwen, 2, 401 [1618].
- Ghy (zekere Amst. burgemeester) (sult) vrolijck, op den Dam, Den Veldheer (Frederik Hendrik) … Verwellekomen … Terwijl de tijd die feest vertreckt, En u de sorgh in 't bedde weckt; Daer uw Marie, vry en stout, Het woord der burgerye houd, VONDEL 3, 291 [1637].
- Reingoudt had zich met oopenbaare bankbreuk onteert, en eertyds den ouwden Graave Lammoral van Egmondt, voor Geheimschryver, gedient, die 't vorderen van hem, tot het Geheimschryverschap des Raads van de geldmiddelen, zoo ernstelyk dreef, dat hy teeghens Granvelle, houdende 't woordt eenes andren, daaroover in gramschap uitvoer, hooft, N.H. 1051 [c. 1645].
- G. Schep moedt, Vorst Michaël: ghy zult Godts oorlogh voeren. M. Zoo zal ick. hou mijn woort om hoogh: wy trecken heen, VONDEL 6, 267 [1654].
- Getrouwe voorspraeck, hou ons woort by uwen Vader, VONDEL 10, 485 [1665].
- Pleonastisch: een goed woord houden.
- Ende nam zy aan den geenen een goedt woordt by zyne Majesteit te houden, die zich in de goedertierenheit der zelve zouden oover geeven, hooft, N.H. 132 [ed. 1642].
- 7. Praatje dat in omloop is, mare, gerucht. Veroud. maar nog gewest. in Vl.-België. Alleen in de genoemde verb.
- — Het gaat (loopt) in het woord dat …, het gerucht gaat dat …
- Het liep in het woord dat zy eene sterkte ook maken zouden te Voormezeele, en in meer andere plaetsen, v. hermelghem, Ned. Hist. 1, 192 [1582].
- Daer kwamen zeker maren … datter t'schepe gegaen waren in Holland en in Zeeland wel 4000 mannen en het in 't woord ging dat zy alle naer Oostende quamen, 2, 218 [1591].
- Heb-je nog onthouden hoe dat 't, een dag of twee te vooren, in 't woord liep dat het daar spookte, hewel dat waren de dieven die spookten, om de menschen van daar te houden by nachte, GEZELLE (ed. BAUR) 4, 257 [1865].
- Het loopt in het woord dat hij gaat trouwen, DE BO [1873].
- — In het woord loopen, verteld worden, de ronde doen.
- De tafel stond vol spyzen, dag en nacht, en wonderlyke vertellingen liepen in 't woord, GEZELLE (ed. BAUR) 4, 149 [1864].
- 8. (Inz. in den verkl.) Kort briefje.
- Laedt (biddick) minen aerbeid niet verloren, In contreliefden, ghy als fluer van wiven, Vvild my dogh een hopelick wordeken scriuen, de castelein, Const v. Rhetor. 202 [1548].
- Laet ons doch met een woortgen weten hoe't met v. l. alle noch is, Br. Kerk. Arch. 2, 101 [1599].
- Nu echter schrijf ik vast een woordje om u voor deze zending regt hartelijk te bedanken, v. gogh, Br. a. v. Rappard 151 [1883].
- Dat in al dien tijd ge me niet eens een woordje hebt geschreven is moeielijk heel hartelijk te noemen, 180 [1884].
- Amice. Dank voor Paaps boekje, dat ik ben begonnen. Van hem ontving ik een woordje uit Antwerpen, meldende dat het met zyn vriend beter ging, vosmaer in Briefw. Vosmaer-Kloos 209 [1884].
- 9. (Geheim) herkenningswoord (of woordcombinatie), vereischt voor het passeeren van de wacht; wachtwoord, parool. Veroud.
- a. In vrij gebr.
- Tessera … Die loss, losszeichen, heimelich wort. De lose, d'woort. Le mot du guet, JUNIUS, Nomencl. 315 b [1567]. RÖMER, Termen d. Cavalerie 1, 116 [1891]. bouwensch, Mil. Wdb. 248 [1906].
- — Ick wasset dien hy 't woort en 't Legher dorst vertrouwen, bredero 2, 56 [1615].
- Dat de gestipuleerde Manschap, voorzien met het Woord, voirtaan zelfs de sleutels uit het Stadhuis zullen moeten afhaalen, en aan de Rinketwagter overgeeven, met dezelve na de respective Poorten marcheeren, en in haar praesentie dezelve doen openen, Handv. v. Amst., 2de Verv. 7 b [1766].
- B. … ontmoette een' soldaat, die naar zijn' post trok, en stak denzelven terstond overhoop, nadat hij hem eerst het woord had afgeperst, loosjes, Lijnsl. 1, 350 [1808].
- De wachters kruisen Naar krijgswet speer en hellebaard. Hy geeft het woord, en stijgt van 't paard, hofdijk, Verspr. Ged. 1, 134 [1850].
- — Ook in de verb. het woord van de wacht.
- Daer toe ghy om u voornemen te beth te effectueren van den lantspassaet van den capiteyn van de borgerlicke wacht der voorn. stede, Antheunis van Gavere, ghesolliciteert ende ghecregen hebt het woord van de wacht, bij cannaert, Bijdr. 455 [1580].
- b. In verb., als object van een ww.
- — Het woord geven.
- 1°. Het wachtwoord afgeven, bekendmaken (aan dengene die het bij het passeeren van de wacht zal moeten noemen).
- De Staten van Hollant hebben tot dienste ende versekerheyt der Stede van Amstelredamme … gheresolveert, dat … den outste Burghermeester aldaer het Woort ende de loose onder de Knechten op de Wachte … sal mogen gheven, Handv. v. Amst. 50 a [1578].
- Men sal niemant de Leuse ofte 't Woort mogen geven, dan de gene die de selve noodigh van doen heeft, ende aen de gene die Ronde of yets anders hebben te doen, 155 a [1659].
- Niemant mag den Vyant of imant anders de Loze openbaren, of ander woort geven, op lijfstraffe, V. ZURCK, Cod. Bat. 507 [1711].
- Het Woord, door Heeren Burgemeesteren te geeven, zal … door den Major, of … door ymand van zynentwegen, in een beslooten Biljet gebragt worden op de Wacht, Keuren v. Haerlem 2, 243 b [1752].
- 2°. Het wachtwoord noemen bij het passeeren van de wacht.
- De Rot-meesters ende Corporaels die de Wachte in de Poorten hebben, sullen gehouden zijn de Wacht-meester, de Ronde doende, 't Woort te geven, Keuren v. Leyden 92 [ed. 1658].
- — Het woord halen, het wachtwoord afhalen bij dengene die den tekst ervan bepaalt.
- Hy (t.w. de Prins) (werd) verkundschapt, hoe de Graaf van den Berghe … met gemaalinne, kinderen, en pakkaadje, uit Kampen, gevlucht was. 'T is waar, dat van deezen man niet veel beeters te verwachten stond …: zoo verzoopen in achteloosheit, dat meenighmaals de wachtmeester 't woordt van de Graavinne moest haalen, hooft, N.H. 274 [ed. 1642].
- Hy (de kapitein) neemt geen wagt in 't Casteel waar, maar hy haalt het woord alle avond van den Landvoogd, en geeft dat aan de Lieutenant, of Vaandrig, die … om den anderen nacht de Wagt waarnemen, valentijn, O.-I. II, 1, 299 b [1724].
- Hy sond my op dien togt by nagt om 't woord te haelen, droste, Overbl. 122 [c. 1730].
- — Het woord hebben, het wachtwoord kennen.
- Niemandt … sal yemandt binnen den Schilt-wacht laten comen …, nochte oock yemandt buyten de Schilt-wacht laten vertrecken … Maer sal sijn Corporael roepen, die als dan niemandt sal op ofte aflaten dan die 't Woordt hebben, oft binnen de Wacht woonen, Handv. v. Amst. 147 a [1594].
- Men verbeidde den aavondt; gaf Neyen toen Knechtskleederen aan, en een' toorts te draaghen. In dat gezeet gaat hy, zelf van vooren beschaaduwt, en toelichtende den Griffier, die 't woordt had, door de wacht, hooft, N.H. 397 [ed. 1642].
- 10. In een aantal verb. of uitdr. waarin woord pregnant zooveel gaat beteekenen als: belangrijke mededeeling en vandaar: zeggenschap, (belangrijke, invloedrijke) stem.
- — Het eerste woord bezitten, het recht hebben om als eerste zijn stem uit te brengen.
- In mijns gelijcken Schaer besit ick 't eerste woord; Al waer 't mijn' waerde niet, dat geeft my mijn' geboort, En 't planten van de kroon op onser Vooghden hoeden, huygens 1, 166 [1624].
- — Het woord alleen hebben, een monopoliepositie bezitten; het alleen voor het zeggen hebben.
- Buiten onze grenzen heeft het Calvinisme zich als staatkundige macht slechts kunnen handhaven in kleine kringen, waar het het woord alleen had, de beaufort, Geschiedk. Opst. 1, 31 [1881].
- — Een woord van spreken hebben, recht van spreken hebben.
- SCHUERM. [1865-1870]. RUTTEN [1890]. CORN.-VERVL. [1903]. corn., Bijv. [1938].
- — Zij wist van den eersten dag zoo omstandig aan de boeren, die in de herberg zaten te kaarten, mede te deelen wat er allemaal in de gemeente ging veranderen, nu dat ”zij” er ook heur woord van spreken had, claes, Zich. Nov. 198 [1921].
- — Een woord in het kapittel hebben e.d., een stem in het kapittel hebben, iets in de melk te brokkelen hebben.
- tuinman 1, 332 [1726].
- Taalk. Mag. 3, 127 [1840]. V. DUYSE, Spreekw. geest. Zaken 227 [1841].
- — Het mannetje van binnen begint zo nu en dan eens een stil woordje in 't kapittel te brengen, wolff en deken, Blank. 3, 42 [1789].
- — Een woord in het vat hebben e.d., een stem in het kapittel hebben, iets in de melk te brokkelen hebben.
- Euen als of Christus alleene eene volcomen Middelaer ware, ende dat de lieue Santen niet een goet woort int vat en hadden, MARNIX, Byenc. 5, 2 (bl. 208 a) [1569].
- De man heeft vry al mé een woortje in het vat, Al toont somwyl de vrouw haer spytigh en seer prat, godewijck, Wittebr. 17 [1641].
- Hopende dat sijn meesterstuck grootelicks gereputeert soude worden ende dienvolgens dat hy by den Koninck het hooghste woordt in 't vat soude hebben, erasmius, Op. posth. 2, 15 [c. 1650].
- Maer all mijn recht was mijn, ick hiel een woord in 't vat; De Landheer had wat wils, en d'onderwijser wat, huygens 1, 313 [1651].
- Vrouwe-plicht. Te zwygen, daar uw Man een woord heeft in het vat, Apollo's Marsdrager 1, 94 [c. 1700].
- — Een woordje te zeggen hebben, een stem in het kapittel hebben, iets in de melk te brokkelen hebben.
- Hij leide dit (den hoogmoed van de Menisten) af van hunne afkomst, van weevers en fabrikanten, die, overgroote schatten gewonnen hebbende, wel gaarne ook een woordjen zouden te zeggen hebben, wolff en deken, Wildsch. 3, 32 [1793].
- — Een woordje meespreken, een stem in het kapittel hebben, iets in de melk te brokkelen hebben; zich laten gelden.
- Hij spreekt een woordje meê, harreb. 2, 481 a [1861].
- — Niet om mij zelf - ik ding niet meer naar glorie, Maar voor mijn land spreek ik een woordje meê, v. zeggelen 3, 104 [1856].
- De zuster zou gekomen zijn, had gevraagd: ga je mee en zij had 't met schik niet kunnen weigeren, de moeder had wellicht ook een woordje meegesproken, hartog, Sjofelen 151 [1900].
- 11. In een spreuk geformuleerde, aphoristische gedachte van algemeene strekking die preludeert op den inhoud van een geschrift; zinspreuk. Veroud.
- Boere-klvcht, van Teeuwis de Boer, en men Juffer van Grevelinckhuysen: Op het Woordt, 't Krom hout brandt soo vvel alst recht, alst by de vyer ken komen, coster 5 [1612].
- Hierom voor u ziet, Let op 't Woord, Ik ken je niet, bara, Ik kenje niet A 3 r° [1664].
- 12. Verzekering dat men zich aan zijn belofte zal houden of dat het gezegde waar is met zijn eer als borg, eerewoord. Steeds in de genoemde verb. waarvan het woord van eer als een versterking is op te vatten.
- — Op mijn woord, op mijn eerewoord.
- Wel, broertje, slaapt vry op myn hals, seker op myn woort, bredero 1, 216 [1612].
- Walraven van Brederode, die … te Gorichem in een herbergh zat gegijzeld doch zomwijlen op sijn woord wierd los gelaeten om naer Holland te reysen, v. slichtenhorst, Geld. Gesch. 2, 202 b [1654].
- Ik. Hebt gy ook gespeeld? Hy. Neen, op myn woord; er is in 't geheel niet gespeeld, WOLFF en DEKEN, Leev. 1, 286 [1784].
- Uw aangezicht - het zag, op mijn woord, toen zoo geel als goud, BEETS, C.O. 354 [1841].
- Op mijn woord, Gregorio! ik verdraag geen beleedigingen meer, v. lennep, Poët. 11, 115 [1852].
- Men zou er, op myn woord, ginder bly genoeg om zyn, consc., M. Job 14 [1856].
- — Op zijn woord van eer, op zijn eerewoord.
- Wanneer de voorsz. invoerders op hun woord van eere verklaren, dat daar onder geene slaven zyn, N.-I. Plakaatb. 6, 103 [1751].
- Ten zy de afgaande Groot Meester, of een der Leden, op zyn woord van Eer en Broeder konde beloven, dat de nieuw verkorene de Waardigheid zal aanvaarden, Pligten vrye Metz. 42 [1773].
- Twintig jaar! en het Meisje eene Lotje! ô Myn Heer Leevend, beloof my op uw woord van eer, dat gy haar beveiligen zult, WOLFF en DEKEN, Leev. 2, 14 [1784].
- Wij verklaren u, op ons woord van eer, dat er één onder den hoop was, die het (een postpaard) voor den Pegasus aanzag, kinker, D. en O. 119 [1788].
- Bepaling, dat de commandanten van ter reede Batavia aankomende, Engelsche schepen, op hun woord van eer moesten beloven, geene dienaren van de Compagnie te zullen ronselen of vervoeren, N.-I. Plakaatb. 7, 109 [1890].
- — Op het woord van een (geletterde enz.), op het eerewoord van een (geletterde enz.).
- Ik zweer u, op het woord Van een geletterde, dat ik met al myn zinnen, En hart, u eeuwiglyk, standvastig zal beminnen, pluimer, Krisp. Poëet 21 [1685].
- Daar is geen middel om u, aan 't geen u onthouden is, te helpen …; weshalven ik u rade … in 't toekomende noit geld aan de E. Comp. op 't bloote woord van een Landvoogd te geven, valentijn, O.-I. II, 1, 323 a [1724].
- — Op zijn woord van eerlijk man, op het eerewoord van een eerlijk man.
- ”En wat zekerheid heb ik, dat gy uwe beloften vervullen zult?” ”Myn woord van eerlyk man”, consc., Gierigaerd 154 [1852].
- Hij wilde de memorie gaarne op Spaarnwou achterlaten, maar wenschte de verzekering te ontvangen, dat niemant van het gewichtig dokument kennis zou ontvangen. Reaal beloofde dit op zijn woord van eerlijk man, schimmel, B. v. Omm. 1, 69 [1870].
- — Iem. op zijn woord gelooven.
- Comt jck wil V leeren melden Hoe jck wete te vergelden Die my op myn woordt gelooft, huygens, Ged. 1, 119 [1618].
- Weet hy nu, of hy by ons credit genoeg heeft, om op zyn woord geloofd te worden? WOLFF en DEKEN, Leev. 2, 310 [1784].
- Ik bezwaar mijne romans nu eenmaal niet met aanteekeningen en noten, die … voor mijn onderzoek zouden getuigen: gelooft mij dus op het woord, bosb.-touss. 3, 163 [1852].
- Enfin, ik verhaal u wat ik van mijn kleinzoon heb gehoord, Die een deftig persoon was en wien ik wel gelooven moet op zijn woord, Schoolm. 41 [voor 1858].
- Men behoeft de oppositie nog niet op haar woord te gelooven, buys, Stud. 1, 383 [1870].
- — Vertrouwen op iemands woord.
- De menigte geloofde hem en vertrouwde op zijn woord, dat hij herstel zou geven der grieven, quack, Soc. 1, 79 [1875].
- — Zijn woord van eer.
- Zeyde hem, dat ik niet van Brussel … was gekomen, om in het Casteel van Antwerpen te verblyven, nemaer dat ik myn woord van eere had gelaeten by zyn Exc. …, dat ik de Schans van Liefk. zoud erovert hebben, VERVISCH, Lev. 3, 68 [1791].
- Zie daar mijn woord! een woord van eer, Het geen ik nimmer schond! BILD. 1, 217 [1804].
- Iem. zijn woord van eer geven.
- Ik geef u myn woord van eer dat de onbeschofte dommerik dien hoon met zyn leven zal betalen, consc., Menschenbl. 165 [1864].
- — Woord en eer of eer en woord, eerewoord.
- Vertsaeght verlaetense Amersfoort, Geplondert tegens eer en woord, VONDEL 3, 19 [1629].
- Na negen dagen keer ik weer, En neem' uw wraak begin; Ik laat tot borgen woord en eer, En ruil hen heilig in, tollens 2, 52 [1813].
- De tijd is om: ik keer; Ik liet tot borgen eer en woord En eisch mijn borgen weer, 2, 55 [1813].
- 13. Wat onder de menschen gezegd wordt over iem. of iets. Veroud. maar nog gewest. in Vl.-België, Gron., Dr., Ov. en Achterhoek. Alleen in de genoemde verb.
- — Op het woord zijn, over de tong gaan.
- MOLEMA (hs.) [1895]. TER LAAN [1929].
- — Deynckt dat een eerb're Vrou heur immers so seer moet wachten Voor d'opspraeck als voor de daedt. Weetje niet hoe haest men op 't woort is? bredero 1, 268 [1613].
- — (Dr., Gron.) Iem. op het woord hebben, roddelen over iem.
- TER LAAN [1929].
- — ”Nee”, zee de koopman en laachte, ”ei daachten dat ze jow op 't woord hadden um te moeten trouwen”, HADDERINGH en VEENSTRA [1979].
- — Het woord hebben dat …, den naam, den roep hebben dat … Gewest. in N.-O.-Nederl.
- EBBINGE WUBBEN [1907]. TER LAAN [1929]. HADDERINGH en VEENSTRA [1979].
- — Hêe hef 't woord, dat e schatrieke is, men zegt van hem dat hij schatrijk is, wanink [1948].
- Hêe wil 't woord nêet hebben, dat e knieperig is, hij wil niet hebben, dat van hem gezegd wordt, dat hij gierig is, Ald.
- — (Dr.) (Pregn.) Een woord(je) hebben, den roep hebben te kunnen tooveren.
- Hij heeft een woord of woordje. Op hem ligt de blaam, dat hij tooveren kan, PAN in Arch. Ned. Taalk. 1, 370 [1847-'48]. pan [1848].
- 14. Spreuk waarin een streven, opvatting, wensch is geformuleerd; devies, parool. Veroud. In de aanh. steeds in fig. zin.
- Ik vond … in myn Toiletlade een welvoorziene Goudbeurs, en daar by dit billiet: weet zo wel eene vriendschaps-blyk te ontfangen als te verdienen … Het woord is zwygen: Ik ben onmeetelyk ryk, WOLFF en DEKEN, Leev. 6, 208 [1785].
- Wy susseneere om weer uyt de haave te gaan terwijlt mooy weer is; elk gaat naa zijn boord; zyl gaan, ist woord, in Leidsch Jaarb. 21, 13 [1790].
- Door 't liefdevoedend licht geleid, Wanneer de maan haar stralen spreidt, Is minnen 't woord, en 't weêrwoord - minnen, Loots, N. Ged. 119 [1821].
- Noordòòst in, is 't wòòrd, overdiep [1949].
- 15. (Pregn. bij de bet. 5)) Belofte een huwelijk aan te gaan, trouwbelofte.
- Vader! gij verzaakt de billijkheid, met zóó te zeggen: Krelis Louwen heeft mijn woord en ik denk aan geen ander, bosb.-touss. 1, 5 a [1840].
- ”Welnu, laat hooren: aan wien hebt gij uw woord verpand?” vroeg nogmaals M. Velker, wien zijne verlegenheid niet ontging. ”'t Is bijna, alsof gij vreest uw toekomenden schoonzoon te noemen …”, sleeckx 16, 35 [1863].
- — Zijn woord geven, een trouwbelofte doen.
- Straks smijt hy, op 't woord dat de schoone hem gaf, Zijn Ridderschap, Kruisschild, en degenkruis af; Verloochent den Heiland in wien hy gelooft, En zet zich verbijsterd den tulband op 't hoofd, BILD. 1, 311 [1822].
- Acht weken later … heeft de Maagd haar Woord gegeven, staring 2, 41 [1827].
- — Iem. zijn woord teruggeven, hem van zijn trouwbelofte ontslaan.
- Je schreef me verleden voorjaar een opgetogen brief over je engagement, en nu een paar maanden geleden hoor ik door Betsy, dat je Van Erlevoort zijn woord terug hebt gegeven, couperus, E. Vere 2, 218 [1889].
- Denk je, dat een man altijd om een meisje blijft treuren en dat een man er niet langzamerhand overheen komt, wanneer zijn meisje hem zijn woord teruggeeft, 3, 86 [1889].
- 16. (Gewest. in N.-O.-Nederl.) Meening, opvatting, overtuiging. W.g., maar vgl. D.W.B. 14, 2, 1506 (s.v. wort I, D, 1, e, d)).
- Hól iej 't woord, dat Jan ze wèg eneùmen hèf? bosch [1940].
- 17. In de volg. verb. is woord vooral te beschouwen als het phonetische aspect van ‘het praten’, ‘het spreken’ waarmee een gedachte of opvatting verklankt wordt. In het N.-O. van Nederl.
- — Het mag geen woord wezen, het moet geheim blijven.
- MOLEMA [1887]. TER LAAN [1929].
- — Iets geen woord willen hebben.
- 1°. Iets niet waar willen hebben, iets ontkennen. Wsch. als german. te beschouwen (hd. etwas kein wort haben wollen (zie D.W.B. 14, 2, 1505 s.v. wort, I, D, 1, d, ß)).
- Dat hij (t.w. Bilderdijk) somtijds schreef uit roemzucht of andere bijoogmerken, wilde hij geen woord hebben: ”Ik schrijf … uit behoefte, omdat mijn geest werken en zich ontlasten moet …; niet om een boek te maken, KOLLEWIJN, Bild. 2, 440 [1891].
- 2°. Niet willen dat het bekend wordt.
- MOLEMA [1887]. schÖnfeld wichers [1959].
- 3°. Er zich voor schamen.
- TER LAAN [1929].
- 18. (Katwijk) Orders die de wacht doorgeeft aan de opvolgers.
- overdiep [1949].
- 19. (W.-Vl.) Wijze waarop een gebeurtenis, voorval onder woorden wordt gebracht.
- 't Is nu al in drie verschillige woorden dat ze is! Loquela 15, 80 [1895].
- Loquela Wdb. [1907].
- 20. (Zeel.) Afspraak.
- Woord, afspraak, Hs. Lett. 1229a, n° 21, 31 d [Z.-Bev., c. 1890].
- — 't Was 't woord dà s'n Diesendag nì stad zouen hîn, mè dì ei t'r vader is een stoksje voe estoken weet je, dek [1928].
- 't Was toch 't wôôrd, dà julder om ons zoue komme, waerom bin julder nie geweest? ghijsen [1964].
- 21. (Alleen in den verkl.) Korte toespraak. In ons materiaal alleen aangetroffen in de vermelde bron, maar stellig algemeen gebruikelijk.
- beem, Resten v.e. taal [1967].
- II) In het mv.
- 22. (Pregn.) Booze woorden, ruzie, twist, oneenigheid. Vrijwel alleen in vaste verb. met een ww.
- a. In vrij gebr.
- Nae veel kijuens ende woerden sijnse malcanderen ingeloopen ende hebben wredelic begost te vechten, livius 3 b [vert. 1541].
- b. Als obj. van een ww. De bet. van de verb. is `ruzie hebben, krijgen'.
- — Woorden hebben met (tegen, over).
- Dat ghebuerde dat de voornoemde persoonen int huus ontfanghen zijnde onderlinghe yeghen elc anderen of yeghen eenich vanden ghebueren woorden, twijst of ghescil hadden, Sec. Cart. de Gand 144 [1486].
- Je sijt gheweldigh ontset, hoe comje dus te beven? Hebje teghen yemand woorden ghehad? of met een ghekeven? v. santen, Snapp. S. D 1 r° [1620].
- Savonts had weder woorden met mijn coetsier Barent, die mij 't geldt van een rekening quam eysschen van over 5 a 6 weecken, C. HUYGENS Jr., Journ. 2, 414 [1694].
- Dat noch Wildschut, noch ik, zig met dat huwelijk bemoejen moesten; want, lieve Heer! waarom zouden wij dáárover woorden hebben! wolff en deken, Wildsch. 3, 37 [1793].
- Die Boudewyn was al een heel knap man; hij had wel zoo wat woorden met onzen Hollandschen graaf Robbert de Vries, doch dat schikte nog al, fokke, B.R. 3, 79 [1803].
- Hij begreep, dat zijne vrouw woorden met zijn bediende had gehad en dat dit de eigenlijke reden was, waarom deze zoo plotseling zijn ontslag had genomen, keller, Van huis 2, 67 [1869].
- Wees niet boos, Constance … Ik heb al zooveel woorden met mijn man gehad, couperus, Kl. Z. 2, 226 [1901].
- Soms in het enk. een woord hebben.
- De myne was altyd een goed Matroos; en ik dagt: kom an, in Gods naam, laat ik hem maar neemen, maar ik heb er een best man aan gehad. Nooit hebben wy een woord dan over myn schoonmaaken en over den jongen, WOLFF en DEKEN, Leev. 1, 208 [1784].
- — Woorden maken.
- Dat de voors. Procureurs ofte tallieden, teghens elckanderen oft partyen negheene iniurieuse onbetamelicke ofte indecente worden nemen en zullen, op peine van vj. groote ende arbitraire correctie vanden voors. Lieutenant: nochte van s'ghelycxs eenighe arguatie ofte worden maken, teghens den zeluen Lieutenant naer t'uten ende pronuncieren van eenighe vonnissen, Vl. Placcaertb. 2, 297 [1556].
- Getuygt weyders sy deposante dat des naermiddags tegen den avondt de vn. Pieter Priè wederom aen de winckel van Arondeus hadde gecomen ende opnieuw woorden gemaeckt, in kossmann, Boekverk. 30 [1671].
- Wel hondaes, maakje noch woorden? Zou ik veur jou wyken? 'k wou liever datje veur de drommel waart, angelkot, Vechter 19 [1679].
- — Woorden krijgen (met).
- De heere van Backersele, te Ghendt ghecommen zijnde, heeft met de ghues consistorie van Ghendt sprake ghehadt, ende creghen onderlinghe woorden, v. vaernewijck, Ber. T. 2, 73 [1567].
- Ick was smergens niet uijt en speelde naemiddach partij met Wevert. Hij verloor de ballen en wilde se niet betalen, daer ick schier woorden met hem over kreegh, C. HUYGENS Jr., Journ. 3, 140 [1649].
- Kreegh woorden met Pieter, die scheen niet te willen doen dat hem belaste, 2, 126 [1692].
- Ontrent tien of elf dagen, na dat wy dese ontmoeting gehad hadden, kreeg ik woorden met een Ruiter, die in een zelve huis met my gelogeert was, Land- en Zee-heldin 1, 47 [1711].
- Omdat ze woorden met den Koning Minos, die in Creta regeerde, gekregen hadden, fokke, B.R. 1, 25 [1794].
- — Woorden nemen.
- Dese ondersouckinghe bracht eensdeels eenen twist ende beroerte onder den ghemeenen man, segghende jeghens de ghone, die metter kercke waeren: ”Ghielieden sult ons alle verraden”, ende dierghelijcken. Zoo dat den eenen ghebuer ende deen broere jeghens dander woorden namen, v. campene, Dagb. 52 [1567].
- Een-ygelic moet hem ooc wachten, al ist dat men by geualle woorden neemt, met den heydenen dat mense emmer so niet en sla dat si ter aerden vallen of dat si bloet laten …: want diet dede soude in grooten dangiere vallen waert dat sijt claechden, j. v. ghistele, Voyag. 6 [eind 16de e.].
- c. Als subj. van een ww.
- — Er vallen, ontstaan, zijn woorden (tusschen), er wordt geruzied (tusschen), er is een woordenwisseling (tusschen).
- Ick hebbe myn broeder M. U houwelyckse voerwaerde ghesonden …, maer hebbe hem niet vermaent datter worden omme gevallen syn, Br. Coll. v.d. Meulen (n° 538ª) v. 12 Mei 1585. Zoodra er twee éénen last dragen, gebeurt het niet zelden, dat de een grooter en sterker dan de ander zijnde, minder drukking van den last gewaar wordt, die den kleineren en zwakkeren meer hindert, en daaruit ontstaan dan woorden en ongenoegen, fokke, Verz. W. 10, 295 [1798].
- Met gelijkmoedigheid, zijnen geest meer en meer eigen wordende, onderging hij altijd dezelve, en kon zelfs niet lijden, dat 'er op zijn kantoor vele woorden over vielen, loosjes, Lijnsl. 4, 76 [1808].
- Ze keken van elkander weg gelijk altijd als er woorden of ruzie geweest was, stijn streuvels, Minneh. 2, 80 [1903].
- (Zelden in het enk.) Er valt een woord(je) voor, er komt een woordje.
- Met opsigt tot de Princes seyde hij, Van der Goes, dat die er dikwerf kwalijk en chagrin uitsag, dat men ook meende dat H. K. H. niet veel genoegen hadde, en dat er selfs somtijts wel een woordje tusschen de Prins en Princesse voorviel, v. hardenbroek, Gedenkschr. 3, 168 [1781].
- Kwam er al eens een woordje, dan was het om de kinderen, fokke, Verz. W. 7, 56 [1809].
- d. Als deel van een voorz.-voorw.
- — In woorden (ge)raken, ruzie krijgen, twist krijgen.
- De quade wyven …, die als zy met hare goede mannen in woorden geraakt zijn, en al lang genoeg gesmaad en gescholden hebben, nog op 't leste zeggen, ik mag swijgen, ik sal u het leste woord laten, daar moet dog iemand de leste wesen, PASSCHIER DE FYNE, Tract. 188 [1642].
- Zynde deeze vier (burgemeesters) vergaadert in 't Toorentien … quam binnen staan Meester Cornelis Dobbeszoon Schout in der tydt, met klaght oover de kleenheit zyner wedde … Burghermeesteren … raakten met hem in woorden; mits het wassen der welke hy entlyk uitviel enz., hooft, N.H. 57 [ed. 1642].
- Een Iodinne, die met haar man te gelijk Christensch was geworden, raakte, nopende zekere voorval, met een groote Mevrouw, in woorden, de brune, Jok en E. 51 [1644].
- Als de Schipper … al te dunnen plank scheen te gebruiken om de kist van de wal in zyn schip over te zetten, raakte Elsje, Grotius dienstmaegt, hier over met hem in woorden, zeggende …, zultge op zoo dunnen plank het koffer in het schip slepen? zoo doende zou 't licht in 't water vallen, brandt, De Groot 246 [voor 1696].
- Beide zyn ooms … waarschouwden hem wel voor zig te zien, dat hy zich en 't land niet verdierf, zeggende, dat zy niet wilden vluchten, en raakten hier over met hem verder in zoo harde woorden, dat zy met groote verbittering scheidden, valentijn, O.-I. II, 2, 97 b [1724].
- Deeze woorden sprak hy met een gefronst wezen op een vry barse toon uit, waar over ik bedugt was met die waterige potentaat (t.w. met zekeren watergod) in woorden te geraaken, Verz. St. Opst. Chin. 113 [1741].
- Ik zou eerder met de gansche Waereld in woorden kunnen raaken, dan haar het minste ongenoegen aandoen, WOLFF en DEKEN, Leev. 2, 260 [1784].
- 23. Redevoering waarin men iets bepleit, pleidooi, pleitrede. Alleen in de verb. zijn eigen woorden doen, voeren, zichzelf verdedigen (in rechte). W.g.
- Item, sal oick eenen yegelick, sonder te verbueren, tsy ter vierschare ofte ter camere, zijn eygen worden moghen doen, R.G.P. 54, 421 [1514].
- Hier voortijdts was Partijen … toegelaten, elcx dien 't beliefde; of zijns selfs woorden op zijn eyghen plucht ende boeten te voeren ende spreken; of by eenen Procureur … te doen segghen, merula, Man. v. Proc. 226 [1592].
- 24. Tekst (bij een melodie), de gezamenlijke woorden van een lied (of een andere compositie voor zang).
- Bij meerderen tijd zal ik beproeven om Nederduitsche woorden voor hetzelve (een lied) te maken, staring, Br. 262 [1817].
- II) Niet als collectivum.
- A) In het alg.
- 25. Kleinste isoleerbare geheel van spraakgeluiden (kleinste isoleerbare zinsdeel) met een zelfstandige beteekenis. Zoowel in toep. op het gesproken woord als op de graphische voorstelling ervan (het geschreven woord).
- a. In min of meer vrij gebr.
- Wild dijn wordekens wel onder cnoopen: Als mocht ghy dichten packen, met hoopen, Vermijnckt uwen zin niet, de castelein, Const v. Rhetor. 34 [1548].
- Te vele vocalen ouer een hoop Maken quaden coop, want zij wijd doen gapen: Als oock Monosyllaben, in zulc ghedoop (Dat zijn woerden van een syllabe) hebben den loop, 36 [1548].
- De Schilder beelt zijne gedachten met streken en verwen, de Dichter zijne bespiegelingen met woorden uit, VONDEL 6, 388 [1653].
- Veele woorden, nu niet gangbaer, zullen in zwang komen, en die nu gangbaer zijn zullen slijten, indien het gebruick, waer by het gesagh, Recht en regel van spreecken bestaet, dat zoo believe, VONDEL 6, 600 [1653].
- Een mannelicke tale moet kort en geschort wezen, met woorden, die klem en naer-druck hebben, de brune, Bank. 2, 777 [1658].
- Het ware oogmerk van een woord is eene bepaalde zaak af te malen, en van anderen te onderscheiden, in zulker voegen, dat zo dra het zelve is voortgebracht, het denkbeeld van die zaak in de ziel der gener, die de taal verstaan, opgewekt werde, v. effen, Spect. 1, 121 [1731].
- Woorden van weinig kracht, als Voorzetsels, Voornaam-, Bynaam-, Lid-woorden, en diergelyken, huydecoper, Pr. 1, 414 [1782].
- Lacht nu een Duet, ja laat Ryzig u een Trio helpen lachen, over myn sentimenteelschap (wat zeg je van dit woord: hebt gij in een paar dagen wel een fraaijer gesmeed?), WOLFF en DEKEN, Leev. 8, 240 [1785].
- 'k Acht het wand'len, 't rijden, 't zeilen, aangenamer tijdverdrijf Dan het turen op één letter, dan het ziften van één woord, v. lennep, Poët. 5, 73 [1826].
- Het ding is met zoo veel talent geschreven: de woorden zijn er zoo goed in gekozen en geplaatst! geel 45 [1838].
- Onze over-grootmoeders waren niet onzedelijker, omdat zij geen aanstoot namen aan honderden woorden en gezegden, van welke men nu zou ontzetten, Gids 1875, 1, 187.
- Vondel ging praten met schippers en kleine neringdoenden om woorden te leeren. Breêroo was een hartstochtelijk verzamelaar van woorden, Taal en Lett. 8, 156 a [1898].
- De ”beeldspraak is zuiver”, het geval is ”gezien”, er is ”stemming” in, er is naar ”plastiek” gezocht. Ondertusschen deugt er geen woord van, v. eeden, Stud. 4, 301 [1902].
- Elk woord is een verbinding van klank en voorstellingsinhoud, de vooys, Verz. Taalk. Opst. 2, 387 [1916].
- — (R.-K.) De vijf woorden, de woorden waarmee de transsubstantiatie van het brood in het lichaam van Christus plaatsvindt (hoc est enim corpus meum).
- Petrus de Aliato … blijft vast daer by dat het de vijf woorden zijn die het spel coken, ende het broot transsubstancieren, marnix, Biënk. 2, 5 (bl. 125 a) [ed. 1569].
- — In de ruimste beteekenis van het woord.
- Ik zal het woord eerlyk Man eens in de allerruimste beteekenis des woords opvatten. Hebt gy, toen gy uw examen doorstond, gesprooken zo als gy dagt? WOLFF en DEKEN, Leev. 6, 83 [1785].
- — In den waren zin van het woord.
- Ging het naar zynen wensch, alle menschen waren, in de waaren zin des woords, Broeders, WOLFF en DEKEN, Leev. 1, 280 [1784].
- b. Als obj. van een ww.
- — Een woord raden.
- Een woord raden. Een kostschoolspelletje vooral voor meisjes. Een meisje schrijft of zegt de eerste en de laatste letter van een woord, dat de anderen raden moeten. De algemeene beteekenis van het woord wordt dikwijls aangegeven: vogel, bloem, visch, enz., de cock en teirl., Kindersp. 4, 82 [1904].
- — Zonder een woord te spreken, zonder iets te zeggen.
- D. … begaf sig sonder een eenig woord te spreken ter kamer uit, heinsius, Verm. Avant. 1, 200 [1695].
- Twee Wyven aan 't vegten … De Man van het eene Wyf komt eindelyk uit zyn huis; en zonder een woord te spreeken, neemt hy haar op, en draagt haar op zyn armen in huis, WOLFF en DEKEN, Leev. 6, 275 [1785].
- Daar had je van dat kaliber een oude juffrouw, 'n mensch van 'n dikke zestig; die kwam driemaal in de week met een flesch, daar een étiquetje op stond: ”Roode Brandspiritus;” die zette zij zonder een woord te spreken voor mij op de toonbank; dan wist ik wel, hoe laat het was: ik liep het spiritusvaatje voorbij en deed er bessenjenever in, v. maurik, V. all. Sl.? 126 [1881].
- Zonder een woord.
- Toen waren twee helle tranen haar uit de oogen gesprongen; zij had zich omgedraaid zonder een woord en was naar boven geloopen, SCHART.-ANT., Sprotje 3, 89 [1910].
- Dood … Zoo maar van d'r weg zonder 'n woord voor de eeuwigheid, zonder 'n woord waar je nog wat houvast an hebbe konne, smeding, Stil St. 2, 15 [1920].
- — Een woord zoeken.
- Ik verwachtte van u niet, dat gij ze op ééne lijn zoudt stellen, met de … (hij zocht een woord) met de werking van het poëtisch vermogen, geel 98 [1838].
- c. In verb. met een bnw.
- a. In het alg.
- — Het alledaagsche woord.
- In de gezochte precieuse taal van de zeventiende eeuw werd het vermijden van het alledaagse woord een manie, de vooys, Verz. Taalk. Opst. 2, 136 [1920].
- — Een dubbelzinnig woord, een woord dat naast de gewone bet. een andere, inz. obscene bet. bevat.
- Wanneer het een gezelschap van Vrouwen is, zo is zelfs een dubbelzinnig woord niet toegelaten, Welleventheid 32 [1733].
- — Fransche (Duitsche, Portugeesche enz.) woorden, woordjes, woorden die tot den Franschen (enz.) woordenschat behooren.
- Ghy Toetsers en Proef-Meesters van ons Goude Nederlandsch, die soo vrypostich de Hollandtsche woorden aen den Steen van u sinnelijckheyt strijckt, bredero 3, 199 [161.].
- Zy zullen alle de kinderen en slaven van Christenen de Nederduitsche taal laaten aanleeren, hen in het eerst de Maleitsche en Portugeesche woorden, door dezelve gebruikt, in het Nederduitsch en de Nederduitsche woorden, die zy leezen, in het Maleitsch of Portugeesch vertolken en daar na beletten, dat 'er geen andere taal dan de Nederduitsche van dezelve gesproken worde, N.-I. Plakaatb. 10, 243 [1778].
- Ze hield het gezichtje gebogen over de Fransche woordjes, zonder veel aandacht, als een grooter wordend meisje, dat het bestaan van belàngrijker zaken dan de school weet, goedh.-becker, M. Vroom 2 [1916].
- Zijn eigenlijke en goed begrepen boodschap (die van Vondel) aan Holland betrof de mogelijkheden van het Hollandsche woord, SCHMIDT-DEGENER, Phoenix 161 [1919].
- — Het juiste, rechte, precieze, rake woord.
- Al zocht hij misschien naar het rechte woord, de lezer heeft toch gevoeld wat er toen was en heden ontbreekt, Gorter, Lett. Stud. 1, 192 [1868].
- Juist bij een schrijver die zijn woorden wikt en weegt, moet men leren voelen, waarom dit het preciese of rake woord is op die plaats, en door geen synoniem te vervangen, de vooys, Verz. Taalk. Opst. 2, 236 [1908].
- — Het levende woord, het woord zooals het door de sprekers van een taal gebruikt en uitgesproken wordt.
- De ”beschaafde uitspraak” zal dàn het best bevorderd worden, wanneer het schrift een zo nauwkeurig mogelike aanduiding geeft van het levende woord, de vooys, Verz. Taalk. Opst. 1, 119 [1914].
- ß. In de taalk.
- — Abstract, concreet woord, abstractum, onstoffelijk woord, concretum, stoffelijk woord.
- Hierbij moet opgemerkt worden, dat vele abstrakte woorden van dezelfde formatie, bij voorbeeld, die op ij, nis, ing, nu eens de handeling, dan weder den toestand aanduiden, brill, Holl. Spraakl. 261 [1846].
- Eindelijk zijn er eenige concrete of in concrete beteekenis gebruikelijke woorden, aan welke het gebruik het meervoud onthouden heeft, als: aanschijn, gelaat, gebied enz., 346 [1846].
- — Afgeleide, samengestelde woorden, afleidingen, samenstellingen.
- Ten aanzien van hunnen vorm onderscheiden zich alle substantieven in stamwoorden, in afgeleide woorden, en enz., brill, Holl. Spraakl. 262 [1846].
- Naar hun' oorsprong verdeelt men de woorden in afgeleide en samengestelde woorden, TERWEY, Ned. Spraakk. 128 [1883].
- — Deelnemende woorden, deelwoorden.
- De Deelwoorden … zyn Veranderlyke Woorden, die … daerom Deelwoorden of Deelneemende Woorden geheeten worden, omdat zy iets van het Werkwoort, en iets ook van het Naemwoort deelachtigh zyn, moonen, Nederd. Spraekk. 234 [1706].
- — Demonstratieve, relatieve woorden, aanwijzende, betrekkelijke voornaamwoorden.
- Voornaamwoorden zijn demonstratieve woorden, dat is: zij hebben hunnen oorsprong te danken aan klanken, strekkende tot aanwijzing van voorwerpen met onderscheiding van de verschillende plaats, die zij in de ruimte innemen, brill, Holl. Spraakl. 467 [1846].
- De laatste dienen dus slechts om eene voorstelling nauwkeuriger aan te duiden en heeten daarom demonstratieve of beter relatieve woorden of betrekkingswoorden, te winkel, Inl. 24 [1904].
- — Een mannelijk, vrouwelijk, onzijdig woord, een woord van een mannelijk, vrouwelijk of onzijdig taalk. geslacht.
- Ik zal de vraag hier niet byvoegen, op wat grond de Schrijvers wier voorbeelden de wet by hem maken, het eene woord Mannelijk, het andere Vrouwlijk of Onzijdig gebruikten? bild., Verh. Gesl. 9 [1818].
- — Een verouderd woord, een woord dat vroeger wel, nu niet meer gebruikelijk is.
- Niet alleen het oudste, maar ook het jongste citaat is dikwijls van belang, nl. om te kunnen aantoonen hoe lang een thans verouderd woord nog (althans in de schrijftaal) geleefd heeft, of wel om te staven dat een woord heden nog leeft, Taal en Lett. 9, 203 [1899].
- — Een vreemd woord, een bastaardwoord, een woord aan een andere taal ontleend.
- Dat sulcke inden handen (somen seyt) spouwen ende wercx beginnen souden om onse sprake te beteren, van vreemde woorden te reynighen, van verdoruene te ghenesen enz., coornhert, Cic., Officia * 6 r° [1561].
- Men (kan) met zijn kleêrmaker, zijn kok of keukenmeid, zijn timmerman, zijn kruidenier of tuinman, en wat niet al, zonder vreemde of bastaartwoorden niet spreken, bild., Geslachtl. 1, 7 [1832].
- In den loop der tijden zijn er een groot aantal vreemde woorden in onze taal overgenomen. Die woorden zijn voornamelijk afkomstig uit het Latijn, het Grieksch en het Fransch, TERWEY, Ned. Spraakk. 165 [1883].
- Vandaar ook dat zoveel vreemde woorden als eufemismen in gebruik zijn: hun herkomst uit de taal van hogere standen maakt ze gedistingeerd, de vooys, Verz. Taalk. Opst. 2, 133 [1907].
- d. Gevolgd door een substantivisch attribuut.
- — Het woord(je) ‘ende’, ‘tegen’ (enz.), in toep. op het in de zelfnoemfunctie gegeven woord ‘ende’, ‘tegen’ (enz.).
- Men verchiert somtijts een redene achterlatende die coniunctien, oft dat woordekin, ende sonderlinghe alsmen yet vierichlijc ende int corte segghen wil. Exempel. Gaet thuys, zijt uwen ouders onderdanich, enz., V. MUSSEM G vii r° [1553].
- Die even zoo verre over d'ander zyde vande Middellyn nae 't zuyden zyn gelegen, noemense mette zelve namen, alleen het woordeken tegen daer voor gestelt, als Tegen Meroe, Tegen Syene, blaeu, Tweev. Onderw. 1, 20 [1634].
- Vvat is gheloouen in den H. Gheest? Dat woordeken in, ghevoeght by het woordt, gheloouen, beteeckent, dat hy in wien men ghelooft, Godt is, makeblijde, Catech. 107 [ed. 1641].
- Ach alderzoetste Silvia: Mijn schoonste Lief en wel beminde, Gunt mijn het lieve woordtje Ja? En neemt … Mijn trouwtje aen in eeuwigheyt, de vos, Kl. J. Konkelp. 26 [1714].
- Na zooveel hitte en vorst, na eindelooze wegen …, Dat klein, maar heerlijk woordtjen: ”Thuis!” ten kate, N. Ged. 23 [c. 1875].
- Dat woord ”zuster” klonk als eene liefkoozing uit haren mond, loveling, D.E. 12 [1891].
- Duidelijk geeft Aristoteles te kennen, wat hij onder het woord tragisch verstaat, pierson, Hellas 1, 298 [1891].
- Hetzelfde kan worden uitgedrukt door het woord van ‘vrij’ (enz.).
- Hij (Alva) zweert dat door 't werk van syn handen De naam, het woord, in deese Landen Niet meer bekend zal zyn van, Vry! v. haren, Aan het Vaderland 54 [ed. 1769].
- e. In de verb. geen woord.
- — Er is geen woord van aan, het is volstrekt onwaar, het is allemaal gelogen.
- Je maakt het je misschien wijs, dat je doodelijk bent van dien Drenkelaer, maar er is geen woord van aan, v. lennep, K. Zev. 4, 357 [1865].
- — Ergens geen woord van begrijpen, verstaan e.d., er volstrekt niets van begrijpen, verstaan e.d.
- Jen Oom en ik bennen miserabel boos over jen brief, waarin gy zo schokkeert op onze familie, dat wy er geen woord van kunnen verstaan, WOLFF en DEKEN, Leev. 1, 257 [1784].
- ”Che cosa sono quegli avanzi?” vroeg er een, die te gelijk aan zijn Italiaansch wat lucht gaf. De man antwoordde zeer veel, maar niemand onzer begreep er een woord van, geel 21 [1838].
- Zonder te weten, wat ik zeide, begon ik mijne opzoekingen - vonnissen en arresten - dooreen te lezen met zooveel ontroering en snelheid, dat de goede man er zeker geen woord van begreep, bergmann, Staas 99 [1874].
- — Geen woord van iets gelooven, er volstrekt niets van gelooven.
- Ik voor mij geloof geen woord van de heele historie, bosb.-touss. 3, 174 a [1852].
- — Geen woord meer over (van), er wordt niet meer gesproken over.
- Dog, om 's hemels wil, zoo lang ik hier ben geen woord meer van Maderawijn, die verwekt al te tergende gedachten, falck, Br. 109 [1799].
- ”Och heden, kom!” zei Karel, ”het wordt al te aandoenlijk. En nu geen woord meer van Keetje, totdat wij haar zien”, BEETS, C.O. 334 [1841].
- Maar nu geen woord meer, we zwijgen er verder over.
- Het is maar al te waar, dat gy slegt gedaan hebt, en dat ik u nooit weder eenig geheim vertrouwen zal; ik had u anders nog gezegd wat eigentlyk myne gedachten zyn, aangaande … maar neen, nu geen woord meer, Aanh. op WOLFF en DEKEN, Leev. 28 [1786].
- — Ergens geen woord tusschen krijgen, niet de gelegenheid krijgen iem. te onderbreken en zelf iets te zeggen.
- Men kan er geen woord tusschen krijgen, harreb. 2, 481 b [1861].
- De man liep al jammerende met groote stappen door de kamer, hij schreeuwde, dat er geen woord tusschen was te krijgen, tot hij op een stoel neerviel en zich zelf met vuisten sloeg, batelt, Duister Amst. 73 [1911].
- — Geen woord spreken, volstrekt niets zeggen.
- Beide hadden sedert lang geen woord meer gesproken, en schenen met ongeduld of met vrees, iets of iemand te wachten, consc., H. Clara 245 [1847].
- In een wip was de lust om te vrijen gebluscht Bij het paar. Zelfs geen woord dorst het spreken, haverschmidt, Sn. en Gr. 52 [1852].
- Niemand durfde een woord te spreken, de beaufort, Geschiedk. Opst. 1, 62 [1887].
- Geen tien (enz.) woorden met elkaar spreken, heel weinig tegen elkaar zeggen.
- Er waren avonden, dat zij geene tien woorden met elkander spraken, loveling, D.E. 157 [1891].
- — Geen woord kunnen uitbrengen, niets kunnen zeggen (van vermoeidheid, emotie).
- Geen enkel woord konden mijne bevende lippen meer uitbrengen! FEITH 5, 8 [1783].
- Saartje kon geen woord uitbrengen; en Hildebrand was zoo sprakeloos als Saartje, BEETS, C.O. 206 [1840].
- — Geen woord met elkaar wisselen, niets tegen elkaar zeggen.
- Er gingen uren om, dat de oude vrouw en het jonge meisje, in hetzelfde vertrek gezeten, geen woord met elkander wisselden, beiden verloren in een hopelooze mijmering, couperus, E. Vere 3, 122 [1889].
- — Geen woord zeggen, volstrekt niets zeggen.
- De zitting wordt geopend, de namen opgeroepen, het reglement voorgelezen: ik zeg geen woord, bergmann, Staas 153 [1874].
- f. In de verb. een (één) woord. Zie ook onder h).
- — Een (enkel) woord(je), een korte opmerking, een korte uiteenzetting; een paar regeltjes, een paar zinnen.
- Nog een mal nieuws, het is echter niet spikspelder nieuw; maar ik heb u in lang niet geschreeven: nu moet ik er een woordje van melden, WOLFF en DEKEN, Leev. 1, 96 [1784].
- Een woord, eer wij scheiden; ik heb tot u gesproken als kunstvriend, potgieter 1, 119 [1844].
- Zij dacht dat hij Louise geknepen had, of zoo iets wat niet te pas komt, en ook ik maakte mij gereed om er een woordje bij te voegen, multatuli, Max Havelaar 1, 25 [1860].
- En door de koude winternacht Dwaalt daar het oudje voort En smeekt: ”Laat mij slechts hooren, Heer, Van hem een enkel woord, KUNST, Tersch. 118 [1915].
- Eén woordje, als formule gebruikt: luister eens! mag ik u even spreken! één oogenblik!
- Ick wenschie allegaer een vrolijcke vastelevont. Meester Bartelt ien woortjen, Calie la bocca seyt Jan, coster 60 [1612].
- Vr. Vechter Janz, een woortje. Ve. Wel. Vr. Hoe zellewe 't endelyk mit mekaar stellen? Zel ik jou dochter hebben? of zoekje me maar zo wat te quellen? angelkot, Vechter 9 [1679].
- Zoo werd meer dan eens, op eene vergadering van Curatoren en Professoren der Academie, zijn onheilspellend ”een woordje, mijnheer de President-Curator” gehoord, waarop dan de een of andere grief volgde, Quack, Stud. 225 [1881].
- g. In verb. met het telw. twee.
- — Twee woordjes, als tusschenw.: een momentje, eventjes maar, een oogenblikje.
- ”Twee woordekens, een klein oogenbliksken slechts, mejuffer” herhaelde Monck met zynen zonderling streelenden glimlach, consc., Geldd. 1, 18 [1856].
- h. Als deel van een voorz.-bep.
- — In één woord, kortom, om kort te gaan, kort gezegd (dikwijls als inleiding op de afsluiting van een verhaal).
- Hij (de naam Dolf) behoorde aan den persoon, met wien ik reeds in het koffiehuis de ”Noordstar” de eer had gehad kennis te maken, in één woord aan den heer Rudolf van Brammen, BEETS, C.O. 74 [1839].
- Als gij te Antwerpen terugkomt, ga dan naar de Schipperskapelstraat en vraag naar Trees … Zeg haar, … doe haar verstaan … Troost haar, in éen woord, en kunt gij iets voor haar doen, gij, die mijn vriend zijt, het zal mij aangenaam wezen …, sleeckx 5, 243 [1854].
- In éen woord, zij strekte hem … tot moeder, 14, 188 [1869].
- Strauss, de schrijver over de nagedachtenis zijner moeder, van zoo menig onbevangen, van geest of gemoed getuigend opstel, de hoveling geworden van Prinses Alice van Hessen, de vereerder van Bismarck - de mof in éen woord, dien Renan niet in hem vermoedde! potgieter, Br. 3, 294 [1873].
- Eenige maanden na de verzending der geheime circulaire …, bleek mij …, dat van ernstig Europeesch toezicht op de administratie der moskeekassen slechts bij uitzondering sprake was, in een woord, dat deze geheele instelling nog steeds was en bleef een poel van ongerechtigheden, snouck hurgronje, Ambt. Adv. 525 [1904].
- — In twee (drie) woorden, in 't kort, met weinig woorden; kort samengevat.
- Wie en smaeckt sijn Bericht niet beter in dry woorden, als in dertigh? huygens 1, 621 [1657].
- In twee woorden, peter, gij hebt mij uwe dochter tot vrouw beloofd, sleeckx 5, 211 [1854].
- Om mijnen indruk in twee woorden weer te geven, zeg ik, dat het al mijne verwachtingen overtreft, rooses, Derde Schetsenb. 297 [1882].
- — Met één woord, (als bijw. bep.) kortom, om kort te gaan, kort gezegd (dikwijls gezegd als inleiding op de afsluiting van een verhaal).
- Wanneer de Vrouwe afkeerig is van de ware Godtsdienst, dat sy dan is het bederf van haer Man, het bederf van hare Kinderen, en met een woort, het bederf van 't geheele Huys, sprankhuisen 1, 121 a [1634].
- 'tGout is coper, honigh gal, Met een woordt, het lieghter al, gheschier, Proefst. 1 [1643].
- Hoewel gy u verzeekerd houdt van de zuiverheid uwer liefde, van het veel meer aandoenlyke, als driftige uwer geneegenheid; met één woord, van het volkomen onschuldige? WOLFF en DEKEN, Leev. 8, 101 [1785].
- Wanneer ik, over eene maand of zes weken, mijne meubelen, bibliotheek, met een woord mijn geheel gezin inscheep en naar Eekloo overbreng, hoe zal ik met bezuiniging der kosten van transport, zulks het best doen geschieden? willems, Br. 109 [1831].
- Toch verlangde zij alleen te blijven, hoewel zij dan menigmaal droevig was tot schreijens toe, zonder te weten waarom. Met één woord, zij beminde Faessen, maar zij wist het zelve niet, mulder, J.F. 2, 54 [1857].
- — Met een (enkel) woord(je) zeggen e.d., in het kort, met weinig woorden zeggen e.d.
- Met een woort geseght, zy zijn al te samen geweest Hoeren en Boeven, Tovenaers, Tyrannen, Dootslagers, Moordenaers en Bloetschenders, picardt, Antiq. 66 [1660].
- Wy agten de pyne waard, hier ook met een woord te gedenken, de moorderyen, by 't afloopen van de redouten, en vestingen …, ten eynde de gedagtenis van dit verraad, een ider tot meerder omzigtigheid mogte strekken, valentijn, O.-I. II, 1, 307 a [1724].
- Dat ook met een enkel woord over den Hertog was gesproken, v. hardenbroek, Gedenkschr. 3, 102 [1781].
- Hier moeten wij eenige oogenblikken stilstaan, om bij de openbare bronnen van den heiligen volks-opstand ook van de meer verborgene; bij de nabijliggende oorzaken derzelve, ook van de meer verwijderde met een woord te gewagen, v.d. palm, Gedenkschr. 43 [1816].
- — Met drie woorden, met een paar woorden, in 't kort, met weinig woorden.
- Met drie vvoorden, GHEURTZ, Adagia 25 b [1552]. SARTORIUS III, 8, 28 [1561]. harreb. 2, 481 b [1861].
- — In het rustige en kolossale werk van Prof. Van Limburg Brouwer, Civilisation etc. dat zoo vele bevredigende uitkomsten oplevert, is deze strekking van het Delphische Orakel thans met een paar woorden aangeduid, geel 167 [1838].
- — Met een half woord iets zeggen, met een paar korte aanduidingen.
- Ik (zei) met een half woord, hoe jen Moeder aan laager wal zat, en van den Brief, dien ik geleezen had, WOLFF en DEKEN, Leev. 6, 10 [1785].
- — Van woorde te woorde, overeenkomstig de gegeven, gesproken of geschreven woorden, woordelijk.
- 1500, 24 jan., een missiue … daer van de tenuere van woirde te woirde hier nae volght, in l. de man, Brab. Oork. 614 [1500].
- Ytannos verteldet hem van woorde te woorde inder selver manieren dat hem deerste ridder vertelt had, Hist. v. Tur. e. Fl. 27 [1554].
- Doe de Keyser Constantinus … den Paus Sylvestro een groot deel des Roomschen Rijcks mildelick schanck …, Ghelijck als het noch blijckt by de copie des Briefs, welcke staet van Woorde te woorde int boeck der Decreten, marnix, Biënk. 2, 11 (bl. 204 b) [ed. 1569].
- Andere zeggen, dat het volgende Griekse vaars d'eigene woorden der Godheid geweest zijn. Sophos Sophoklees: Euripidees Sophocteros, Androon d'hapantoon Sookratees Sophootatos. Dat is van woorde te woord. Soffocles is wijs, en Euripides is wijzer, maar Sokrates is de wijste van alle mannen, rabus, Verm. d. Taalk. 40 [1688].
- Van woorde tot woorde, idem.
- Van woort tot woort. Ad Verbum cave dicas, de Verbo ad verbum, Adagia quædam 65 [1727].
- — Om alle bedroch te verhoeden, sullen alle Maeckelaers … gehouden wesen alle Policen te dresseren conform dese Ordonnantie: ende Copie te houden van woorde tot woorde, van alle 't geene metter hant of handen in der Police geschreven sal worden, Gr. Placaetb. 1, 868 [1600].
- Georgette, Eij vergeeft het mij Dat ick soo stout vermetel sij Dat ick in onse duytsche tael Van woort tot woort niet altemael T' francoys ghevolght heb, maria visscher, Ged. 1, 11 [c. 1610].
- Zoon. Ik hebbe noyt van eenen Synodalen eedt gehoort. Vader. Doet gy niet, soo, sal ik se u dan voor lesen, sy luydt van woorde tot woorde aldus, PASSCHIER DE FYNE, Tract. 22 [1640].
- Sy beraemden de volgende wettelyke resolutie, de gene men hier van woorde, tot woorde, laet volgen, v. gorkom, Turnh. 164 [1790].
- Woord voor woord, idem.
- Welligt had hy niets van dien ramp my doen kennen; Maer 'k drong, woord voor woord, zyn geheimen hem af, Terwyl, als een boom door den bliksem getroffen, Hy kwynend verging, eene prooi voor het graf, LEDEGANCK 175 [1831].
- Sstt! siste mevrouw, … je kan woord voor woord verstaan hiernaast, coenen, Zwakke 92 [1896].
- i. In zegsw., uitdr., spreekw.
- — Met één woord zooveel als met duizend e.d., in weinig woorden; om kort te gaan; kortom.
- Hoort, Mietje, ten zyn al die vyven en zessen niet, één woord zoo goed als duest. Zeg, wanneer zou me da nuy aengaen? BROECKAERT, Jellen en M. 33 [ed. post. 1842]. DE LANDTSHEER 20 a [1892].
- — Eén woord voor duizenden, in weinig woorden; om kort te gaan, kortom.
- Een woord voor duysenden, all die maer met gedachten Mijn' sinlickheden rooft, is hier soo willekom Als hamer-slagen op een' Porceleine komm, huygens 1, 349 [1651].
- — (Veel) woorden den hals breken, (veel) woorden vuil maken aan, (veel) woorden verspillen.
- Hij breekt daar vele woorden den hals om, HARREB. 1, 274 b [1858]. corn., Bijv. [1938].
- — Ik dacht nog al, mijn man is mij de naaste, en als ik daar door vrede en rust kan krijgen, dan zal ik daarover met hem geene woorden den hals breeken, wolff en deken, Wildsch. 4, 31 [1793].
- Onnoodig veel woorden den hals gebroken, we hoeven er niet langer over te praten.
- L. Maar die karos … K. Onnodig veel woorden den hàls gebrooken; Ze is klaar, benjamin, Krisp. 7 [1694].
- — (Iem.) de vijf (of: zeven) woorden geven, iem. bedriegen, bedonderen, een loer draaien.
- ZEGER, Prov. A vj r° [1551]. GHEURTZ, Adagia 16 b [1552]. SARTORIUS I, 6, 9 [1561].
- Bedrieghen, by brenghen … Dare verba, die seuen vvoorden geuen Donner belles, PELEGROM. 30 a [1563]. harreb. 2, 481 a [1861].
- — Dese man alhoewel hy seer menighmael van dusdanighe menschen (t.w. alchimisten) is bedrogen, zoo heeft hy evenwel noch korts wederom sich selve wel aerdigh laten de vijf woorden gheven, erasmus, Coll. Fam. 75 b [1634].
- — De vijf woorden geven, mooi, verheven spreken.
- Die vijf vvorden gheuen, parler bien, Donner les cinq motz, PELEGROM. 317 b [1563 ? 1615].
- — Uit oude woorden leert men oude zaken.
- harreb. 3, XCIIJ a [1870].
- — 't Is jammer, dat de Bataviers gemeenlyk haare oorspronkelyke taal zo weinig verstaan; uit de oude woorden leert men de oude zaaken, doedyns, Merc. 1, 667 [1698].
- — Een (half) woord is voor een wijs man genoeg e.d., hetz. als `een goed verstaander heeft maar een half woord noodig'.
- A word to the wise is enough. Een woort is voor de Geleerde genoegh, richardson, Spreekw. 26 [1676].
- Aan den verstandigen is een woord genoeg. A word is enough to the wise, BOHN, Foreign Prov. 296 [1857].
- Een half woord is een wijs man genoeg, harreb. 3, XC a [1870].
- — Met twee woorden spreken, iemands aanspreektitel (zooals ‘vader’, ‘meneer’, ‘mevrouw’) achter ‘ja’ en ‘nee’ toevoegen, zooals de beleefdheid vereischt.
- rutten [1890].
- Loquela 15, 88 [1895]. TEIRL. [1922]. de bont [1958].
- — (Toon.) Er valt nog al eens een woordje naast (of: onder tafel), gezegd als een acteur slordig spreekt, woorden inslikt.
- N.Tg. 54, 36 [1961].
- — Een goed verstaander heeft maar een half woord noodig e.d., een korte aanduiding is voldoende voor iem. die zijn verstand gebruikt of op de hoogte is om te begrijpen waar het om gaat.
- tuinman 2, 14 [1727].
- Alm. Holl. Blijgeest. 1834, 54.
- — Toen ik merkte (want een goeije verstaander heeft aan een half woord genoeg,) dat het in jen Mans familie school, dagt ik, elk huisje heeft zijn kruisje, WOLFF en DEKEN, Leev. 4, 39 [1784].
- Vandaar ook in vrijer gebruik: iem. met een half woord verstaan; een half woord.
- Hoor, mijn waardste! want gij, die den bult der scherpzinnigheid hebt, gij verstaat mij met een half woord, potgieter 1, 255 [1837].
- De zinnen moeten afgerond zijn en inwendig duidelijk, want wie toehoort kan navragen, als hem een half woord niet duidelijk is: wie leest heeft den schrijver daartoe niet bij de hand, te winkel, Inl. 52 [1904].
- — Timmeren en metselen zijn dure woorden, bouwen kost veel geld.
- GOEDTHALS, Prov. 103 [1568]. GRUTERUS 3, 169 [1612]. harreb. 2, 482 a [1861].
- B) In eenige gespecificeerde bet.
- 26. (Taalk.) Werkwoord. Veroud.
- Wóórd, bevangt alle wóórden die betekenen iet datter gheschied, ghedaan ófte gheleden wordt, Twe-spraack (ed. CARON) 40 [1584].
- Nu willen wy vóórt an de Wóórden komen, hoe de Help-wóórden, ich heb, ende ick ben, vervoeght worden, 50 [1584].
- De Woorden selfs die men Werk-woorden ende Lijd-woorden noemt, die worden so seer niet gespeld naar haare oorspronkelickheiid, DE HUBERT, Ps. † 9 r° [1624].
- De woorden (neemen) in de Tegenwoordigen Tyd der Aantoonende Wyze doorgaans in den tweeden en derden persoon van 't Eenvoudig, en alleen in den tweeden persoon van 't Meervoudig getal, eene T aan, sewel, Nederd. Spraakk. 285 [1712].
- 27. (In den verkl.) Klein, onbuigbaar rededeel, partikel. Veroud.
- MARIN [1701]. HANNOT-V. HOOGSTR. [1704]. HALMA [1710]. CORLEVA [1741]. SEWEL [1766]. HALMA [1778]. MARIN [1793]. KRAMERS, Ned.-Fr. Wdb. [1862]. CALISCH [1864].
- 28. Titelwoord in een woordenboek, trefwoord, lemma.
- Het woordenboek van Kiliaen (van omstreeks 1600) bevat ongeveer 35000 woorden, verdam, Gesch. Ned. Taal 79 [1890].
- 29. Spreekwoord, zegswijze. Vroeger inz. in de verb. gemeen woord. Veroud., maar nog gewest.
- Daer af spreectmen een gemeyn woort comt te Hesbon, laet ons daer timmeren ende bereyden die stadt Sihon. Want een vier quam wt Hesbon geulogen, een vlamme vander stat Sihon. die heeft verslint Ar der Moabiten, ende die borgers vander hoochten Arnon, Bijbel v. Liesveldt, Num. 21 F [1526].
- Dit seyt die Heere Godt. Ic sal dit ghemeyn woort doen rusten, noch men salt voortaen niet meer ghemeynlijc seyghen in Israel, Leuv. Bijbel, Ezech. 12 G [1548].
- Staende dan soo nauw op de Waerheit als my doenlick is geweest, hebb ick'er nochtans wat aen moeten klampen, daer ick all te korte woorden gevonden hebbe, ende die ongepaert ende ongerijmt, huygens 1, 619 [1657].
- Dee jeuk heet, moot zich kretse, dat is 'n aajd Mestreechter wäörd, endepols [1955].
- 30. Bij den openbaren vischafslag: elk getal in afdalende reeks genoemd door den afslager na het inzetgetal.
- v. doorn, Terminol. Riviervissers 134 b [1971].
- — Wanneer twee of meer personen te gelyk eene koop komen te mynen, sal den afslager deselve koop wederom de novo moeten ophangen en, sulx op het eerste of tweede woord geschiedende, sal deselve ten minsten een derde hooger als de eerste reyse moeten werden ingesteld, N.-I. Plakaatb. 4, 435 [1739].
- In het jaar 1599 werd deze afslag voor het eerst opgerigt op de versche visch, tegen den dertigsten penning van den prijs der verkochte visch, en deze werd toen verpacht voor fl 30 in het jaar, behalve dat op dien tijd nog aan het dorp werden gegeven twee woorden van iederen afslag, hetgeen bij collectie werd gevorderd, boers, Beschr. v. Goedereede 274 [1843].
- Het plaatselijk gebruik (te IJmuiden) is, dat mijnen op het eerste woord niet geldig is, wel op het tweede, uit een cour. [1896].
- 31. In den koophandel: voor een te verkoopen voorwerp geboden bedrag, bod. Veroud., maar nog gewest. in Vl.-België.
- Hoe veel loofdi tstuck Ic looft vijf guldens met eenen woorde. Combien faictes vous de la piece Je le fay cincq florins en ung mot, V. BERLAINMONT D ij r° [1536].
- Hoe veel loofdy de twee stucken tsamen? ende en laet ons maer een woort maken? Colloquia M 8 v° [1631].
- Ick ben een man van eenen woorde, ick soudet (t.w. de koopwaar) niet min connen geven, ten ware dat icker aen verliesen woude, Colloquia M 8 v° [1631].
- Ik seg, in eens af sonder talleme: een daalder voor t stuk, en een dubbeltye voor de jonge. Hy seyt met een woord: 28 stuyvers. Ik seg: niet zoo, maat! Hy vaard weg, maar haald zee weerom, en past geld, in Leidsch Jaarb. 21, 57 [1790].
- Dat is mijn laatste woord, ik wil niet hooger bieden, DE BO [1873].
- Ge moet uw woord verbeteren, ge moet nog iets meer bieden dan gij tot nu toe geboden hebt, DE BO [1873].
- Honderd frang geef ek er veur en geene cent meer: dat is me' leste woord, corn., Bijv. [1938].
- — Iem. bij het woord hebben, nemen, pakken, hem de koopwaar laten voor den prijs dien hij biedt.
- DE BO [1873].
- — De stier is verkocht voor zeshonderd franken. De koopman had me bijkans bij mijn woord, stijn streuvels, Minneh. 2, 84 [1903].
- III) In religieuzen zin.
- Steeds als vert. van gr. ??µa of ???os, een enkelen keer ook beïnvloed door hebr. {\Daleth}{\Beth}{\Chaph} (en in daarbij aansluitende bet.).
- 32. Openbaring van God aan de menschen, inz. in toep. op de H. Schrift, het Evangelie, maar ook op de prediking van de profeten of de geloofsprediking in algemeenen zin.
- a. In vaste verb. met attrib. bep.
- — Gods woord, des Heeren woord (resp. het woord Gods, het woord des Heeren).
- Wanneer God syn teeckenen iewers strijckt, Men moet d'aventure verwachten daer: Oorloghe ende ramp komter gheerne naer, Dier' tijdt, ende daer toe pestilentie, Gods heylich Woort tuycht datte klaer, de castelein, Bal. O i r° [c. 1523].
- Men behoortet ouer te treden tot meerder verachtinghe, ende dat te dier cause, om dattet gheheel teghen dat claer woordt Gods is, Docum. Reform. 1, 32 [1525].
- Al zynse jnt poortael, der kercken gheseten Ende eenich predicaer, staet om te prekene Zy en dayngieren thooft, jnde kerke te stekene Om Gods woort te hoorenne, everaert 506 [1533].
- O ghy jongh paerken reyne Blijft aen des Heeren woort, Bloem-Hof v.d. Ned. Ieught 93 b [ed. 1608].
- Hoort gulsigaerts, en leert waerom het woort des Heeren U tellet onder hen die de afgoden eeren, revius, Over-yss. S. 29 [1630].
- Alle die geene, die hem in het leesen van Gods Woord, het doen van het Gebed, met laggen, klappen, of andere ongelatigheid, onbehoorlijk of ontugtig aansteld, sal terstond voor de Mast gesteld, en van sijn Quartier gelaarst werden, Recueil Plac. Oorlog 1, 80, 4 [1702].
- Maar gij vertrouwt dit woord des Heeren zekerlijk niet, gij, die opziet tegen de geringste verloochening, beets, St. Uren 8, 137 [1875].
- Gods woord preeken, het Evangelie verkondigen.
- Men zeijde dat tusschen Mechelen ende Andtweerpen, die gues eenen priester anreest hadden, hem vraghende oft hij dwoort Godts ghepreect hadde, hij zeijde ”ja ic”, zij zeijden ”ghij liecht, neemt, hauter dat voren”, ende zouden hem alzoo dlijf vul wonden ghegheven hebben, v. vaernewijck, Ber. T. 1, 46 [1566].
- Een dienaar des goddelijken woords, van Gods woord e.d., een predikant.
- Jan Rabarthsen, Dienaer des Goddelickes Woorts, mitsgaders eenige van de gemeente der Christelicke gereformeerde religie, geboren inden Coninck Rycke van groot Bretanien, Docum. Pilgrim Fathers I a [1609].
- In uytenbogaert, Br. 1, 261 [1617].
- Slatius, dubbelvervolgde dienaar van Gods heilig woord, mulder, J.F. 1, 87 [1857].
- Het bloote (naakte) woord Gods, Gods boodschap zonder meer, zonder toevoegingen en interpretaties.
- Hoe zout connen waer zijn dat dheretijcken tonghevalsche bloote woort Godts hebben (zoo zij haer vermeten), als zij meer dan duijsentgherande in hare opinien gheweest zijn, v. vaernewijck, Ber. T. 1, 15 [1566].
- Dat de ketters willen beweren, dat men niet met allen en behoort aen te nemen buyten het naecte woort Gods inde H. scrift vervaet, marnix, Biënk. 2 (bl. 92 a) [ed. 1569].
- — Het woord van den profeet.
- Waarom heeft die maniere van doodt (t.w. de kruisdood) hem voornemelijck behaeght? … op dat hy het Woort des Propheets vast maecken soude, dewelcke voorseydt hadde … Seght onder de volckeren, Godt heeft aen den houte geregeert, erasmus, Coll. Fam. 239 a [ed. 1644].
- — Het heilig woord.
- Ick sweer der stat van Arnhem trouwe ende holt te wesen …, der statrechten ende alde gewoenten, daer sy tegen Godt ende syn heilig woort nyet en stryden, te halden, Versl. Vereen. O.-Vad. Recht 2, 507 [voor 1561].
- Ick sweer der stadt van Arnhem trouw ende holdt ende een goet gildemeister toe wezen … Dat my Godt so help ende syn heilig woordt, 2, 508 [voor 1561].
- Den desen hem niet en zent Tot Christum, ofte zyn helich woordt ryckelick, Om zyne hongherighe ziele, in pyne verzyckelick, Daer mede te conforteren, en verstercken, LAWET, Verl. Z. 185 [1583].
- Dat sweere ik, schepen te wesen in Beyerland, die Christelijke Religie voor te staen …, rechtvaerdiglyke vonnis te wysen … Soo waerlijk moet my God Almagtig helpen en sijn Heylig Woord, Versl. Vereen. O.-Vad. Recht 2, 641 [1617-'20].
- Opdat den Sabbath ter eeren Godes geviert ende de gemeente te beth geconstringeert mach worden tot het gehoor Syns Heyligen Woorts te comen, is gestatueert, dat enz., N.-I. Plakaatb. 1, 475 [1642].
- Lasteringe van God of zyn Heilig Woord, welk crimen de Justitie … toe komt rigoureusel. te straffen, valentijn, O.-I. II, 1, 308 a [1724].
- Hij steeg den kansel op, … En zette 't heilig woord, verduisterd en verwrongen, Den mist der waanleer' door, in onbewolkten dag, tollens 5, 163 [1820].
- De liefde gloeit en gloort In Jezus heilig woord, In Jezus ed'le daden, spandaw 4, 34 [1838].
- b. Zonder attrib. bep.
- Uwe woort is mijns voets keersse ende een licht op minen padt, Bijbel v. Liesveldt, Ps. 119 O [1526].
- Die ouders die wel verstaen, die houdemen tweeuoudiger eeen ( lees: eeren) weerdich, sonderlinc die daer arbeyden inden woorde ende inder leeringe, 1 Tim. 5 D [1526].
- De Apostolen hebben gedoopt alleenlijc de gene die dat woort ontfingen. Ende ghy lieden (t.w. de ondervragers) doopt alleenlijck die niet en geloouen, ende die niet en moghen onderwesen noch geleert worden, noch die dat woort niet en connen ontfangen, want si zijn onnoosel, ende dat dunct my geheel contrarie te zijn, Offer des Heeren 285 [1559].
- Hoe krachtig was het Woord, dat alle werelds zaken, En 't gantsche Aerdrijk zelfs (uyt Niet) bestond te maken, krul, P.W. 1, 1 [1644].
- Daar mogen geen andere Getuigen tot den Doop toegelaten worden, als die vroom van leven zyn, en belydenisse doen van de Gereformeerde Religie, of die ten minsten in onze Kerken meermalen tot het gehoor des Woords verschynende, toestemmen de tweede vrage des Doop-Formuliers, valentijn, O.-I. III, 1, 71 a [1726].
- 'k Sloeg, eer ik wierd verdrukt, het dwaalspoor in; Maar nu geleerd, houd ik uw woord en wegen, Boek d. Ps. 119, 34 [1773].
- Vader. Gelooft gy niet dat de Bybel altyd geweest is? Ik. Neen, om dat hy 'er is. Vader. Vóór Moses tyd was 'er een onbeschreeven woord; dat is te zeggen, dat God toen zyne openbaaringen aan de Vaderen bekend maakte door mondelinge aanspraak, Aanh. op WOLFF en DEKEN, Leev. 146 [1786]. ô Woord, dat nog tot troost blijft strekken Waar alles ons begeeft in smart! feith, Verl. v.m. Oud. 130 [1818].
- Uw trouw heeft ons, o God! altijd behoed, Uw woord, uw Geest ons als een schild beveiligd, Evang. Gez. 219, 2 [1868].
- Het hunkeren naar de prediking van het woord, fruin, Geschr. 3, 103 [1884].
- — Dienaar des woords, een predikant.
- In alle Kercken sal eenen Kercken-Raedt zijn, bestaende uyt Dienaren des Woorts ende Ouderlingen, Gr. Placaetb. 1, 178 [1591].
- Gedicht op het Boeck des Weerden, Eerweerden en Godtsaligen Dienaer des Woordts Mr. Willem Teeling, cats 1, 475 a [1622].
- Vaagt, dienaars van het Woord, de tranen uit uwe oogen, v. lennep, Poët. 7, 112 [1827].
- Dat denkbeeld hadden zij aan de voornaamste dienaren des Woords en andere invloedrijke personen te Heidelberg meêgedeeld, fruin, Geschr. 2, 259 [1894].
- — De dienst des woords, godsdienstoefening, eeredienst.
- De ghemeynten sullen allen moghelicken vlyt aenwenden dat somighe studenten van goeder hope door de Overheyt ofte andere particuliere personen in de grooter scholen onderhouden worden, de welcke namaels tot den dienst des woordts sullen moghen ghebruyckt worden, Docum. Reform. 1, 198 [1578].
- In Kercken daer meer bequame Predicanten zijn, sal men het gebruyck der propositien aenstellen, om door sulcke oeffeninge eenigen totten Dienst des Woorts te bereyden, Gr. Placaetb. 1, 175 [1591].
- De predikinge des woorts, die desen Schriften in alles gelijckformich wesen moet, Docum. Reform. 1, 180 [1595].
- — Het woord gesteld tgov. het zwaard.
- Gordet een swaert des gheestes, dat dat woert gods is Want het is doersnidender dan enich swaert dat aen beiden siden snidende is. Ende coemt tot een scheydinghe der sielen, CASSIANUS, Der ouder Vad. Coll. 34 d [vert. 1506]. de heere, Br. Eil. 71 [1575].
- 33. De Zoon van God, Jezus Christus.
- In den beginne was dat woort, ende dat woort was bi gode ende god was dat woordt, Bijbel v. Liesveldt, Joh. 1 A [1526].
- — Het Woord is vleesch geworden, (naar Joh. 1, 14). Christus heeft de menschelijke gedaante aangenomen. Zie s.v. vleesch, Dl. XXI, 1630 en nog de volg. aanh.
- Ende dat woort wert vleesch, ende woonde onder ons, ende wi sagen zijn heerlicheit als des eengeborenen soons vanden vader, Bijbel v. Liesveldt, Joh. 1 B [1526].
- Dwoort wert vleesch in u, Gods deerne cleyne, Ezechiels poorte, gesegelde fonteyne, Spieghel onbesmet, a. bijns 5 [1526].
- Maria heeft gelooft haers Heeren woort: Die heylige Geest is neder gedaelt in haer: het woort is vleesch geworden, nicolai in Bibl. Reform. Neerl. 7, 418 [1569].
- Aarde! zing des Hoogsten lof …; Hij verscheen, der vaadren wensch, 't Woord wordt vleesch, Gods Zoon een mensch, Evang. Gez. 116, 2 [1806].
- Bij zijn geboorte had Jezus van zijn moeder niets aangenomen, want het vleesch van Adam was door den zondeval vervloekt: het zuivere woord was in Christus vleesch geworden, quack, Soc. 1, 102 [1875].
- In een toespeling op den geciteerden evangelietekst.
- Lof vleysch warachtich goeds habitacie Ontsterfelic leuende vrij fundacie Wort vleijsch ghemaect hoghe werde nacie vleijsch suete spijse Soe met auijse johannes sexto spreect, j. v.d. dale 137 [1524].
- — Het Eeuwig Woord, Christus.
- Doen alle dinghen waren int middel des swigens ende die hemel sinen loop volbracht hadde doen quam neder vanden conincliken troon dat almachtighe eewige woort, Tempel o. Sielen F iv r° [1543].
- Sy liepen al naer Bethleem voort, En zy songen en zy sprongen, Om taenbidden dat eewich woort, Lovende Godt met een accoort, boudewyns, Prieelken 134 [1587].
- Die Almachtige Vader scheyt ende onderhout alles door zyn eeuwich Woort, dat is, door zynen Soone, sprankhuisen 1, 5 b [1634].
- Noyt en heeft die alderheylichste Menscheydt verlaeten ghevveest van het Eeuwich Woordt, met het welcke sy was persoonelijck vereenicht, bonaert, Calvari-Bergh 104 [1661].
- Den Vader, Soon en Geest … Sijn nu … t'en end van hun besluijt geraeckt: Het Eeuwigh woort heeft sijn stilswijgentheijt gestaeckt En sal u, soo ick gis, iedt ongemeens beveelen, de swaen 1, 24 [1686].
- 34. Gebod, bevel. Reeds lang veroud. Aanvankelijk alleen in religieuze contexten, later ook daarbuiten.
- Maer die coninginne vasthi en wilde niet comen, na den woorde des conincs, door sine camerlingen. Doen wart die coninc seer gram, Bijbel v. Liesveldt, Esther 1 C [1526].
- In des coninx woort is macht, ende wie mach tot hem seggen, wat maect ghy? Ecclesiastes (Pred.) 8 A [1526].
- Terwylen de Religieusen aen de groote taefel van den Refter saeten, syn'er … ontrent de sestig ingevallen, de welcke voor ider Religieus stellende eene brandende keirsse, hunne Musquetten gereedt gemaeckt hebben, als oft sy terstont ons alle souden doodtgeschoten hebben, niet anders, gelyck het scheen, verwachtende als het woordt en oorlof van hunne Overste, de jonghe, Ghendtsche Gesch. 2, 99 [ed. 1746].
- Hij zendt op aarde zijn bevelen; Zijn woord loopt snel door 's weerelds deelen, Boek d. Ps. 147, 8 [1773].
- — In toep. op de Tien Geboden.
- Ende Mose was aldaer by den Here. xl. dagen ende veertich nachten … Ende hy screef op die tafelen dat verbont die tyen woorden, Bijbel v. Liesveldt, Exod. 34 D [1526].
- Soo sy van gevoelen zijn, dat ons de selve ruste bevolen is, die den Israëliten in 't vierde woordt was bevolen; soo is't tijdt, dat enz., COCCEJUS, Ondersoeck Aert des Sabbaths 101 [1659].
- 35. In den Bijbel wordt, in navolging van hebr. {\Daleth}{\Beth}{\Chaph}, het gr. ???os en ??µa, woord gebruikt voor datgene waarover gesproken wordt; de zaak.
- Maer doen dat roudragen ende beweenen volbracht was so sandt Dauid henen, ende dedese (Uria's weduwe) in zijn huys halen, ende si wert zijn wijf, ende baerde hem eenen sone. Maer dat woort dat Dauid gedaen hadde, behaechde den Heere qualijck, Bijbel v. Vorsterman, 2 Con. (2 Sam.) 11 D [1528].
- Leuv. Bijbel, 2 Con. (2 Sam.) 11 D [1548].
- R.-K. Bijbel, 2 Con. (2 Sam.) 11, 27 [1599].
- 36. Begripsmatige, door een religieuze gemeenschap aanvaarde formuleering van religieus geloof, leer. W.g. en sinds lang veroud.
- Wilt my voorts naer v vvoort ondervvijsen en leeren. En gheeft my gratie dat ick my mach bekeeren, houwaert, Vier Wterste 197 [1583].
Afl. Als tweede lid in: antwoord.
- Als eerste lid in: Woordachtig, woordenrijk, breedsprakig.
- Ik heb liever zoo willen schrijven, dat'er eer iets bijgedaan, dan afgedaan zouw behoeven te worden; op dat ik in zo goddelijken stoffe niet met eenig recht, van al te woordachtig en uitweidende te zijn, zou mogen berispt worden, oudaan, Agrippa 555 [1661].
- Woordelijk (zie ald.).
- Woordeloos, zonder woorden te spreken, zonder woorden geuit; zwijgend.
- Alaerds woordelooze praetje Meest heeft wtgekipt het jaetje, Dat wat laegher als mijn króp Lagh als in een ijsendóp, hooft, Ged. 1, 229 [1623].
- Lange tijden aaneen kon zij in een vaag en woordenloos maar smeltend-innig gebed, over dat kind Gods zegen afsmeeken, SCHART.-ANT., Sprotje 3, 122 [1910].
- Woordeloos wachtte ze op hem. Toen de schaats van haar laars op het ijs viel, hield hij haar voetje in zijn hand en keek ernaar en drukte het en keek haar aan met donkere oogen, goedh.-becker, M. Vroom 64 [1916].
- Woorden.
- 1°. Door een trouwbelofte verbinden.
- Zijn dit Liefds vruchten van Liefds-enting zeven jaeren? Dat wy drie jaer ghewoordt, en vier in echts trouw' waren? Is't gansch vergheten Lief? RODENBURGH, Otto III, 2, C 4 v° [1617].
- 2°. Onder woorden brengen, verwoorden.
- In hem zijn vele kleine bewegingen, die zeer deugdelijk hèm toebehooren en die hij triomfantelijk op zíjne wijs te woorden weet, V. DEYSSEL, Verz. Opst. 3, 127 [1891].
- 3°. Praten, spreken.
- De direkteur, uit een mond waarboven de oogen en het voorhoofd de besluiten over de verdere dag-doorbrenging bedachten, met den vader woordend over de hooge administratie en bijbouwing van het gesticht, v. deyssel, Kl. Rep. 1, 261 [1889].
- Vandaar: woording, het onder woorden brengen.
- Wie sal u Majesteyt U groote waerdicheyt U eygenschap uytroemen? U waerde borgery: Als niemandt wie 't oock zy Sijn woordingh niet kan noemen, bredero 3, 527 [161.].
- Woordenaar.
- 1°. Woordenboek (1 of 3).
- Ik heb 't in de Woordboeken niet konnen vinden. Doch en heb mijn voorneemst Woordboek oft Woordenaer, hoe men op 't Duits heeten wil, niet hier, HOOFT, Br. 1, 365 [1629].
- Woordenaar, Oft Aanwyser Der Latijnsche, Griekse en Nederduitse Namen, achter blankaart, Anatomie [1686].
- Groote woorden en mooye praatjens geen gebrek; want, inderdaad, zoo zijn Woordenaar daarmeê te redden was, al die dertig jaar lang heeft hij (t.w. Matthias de Vries) ze bij iedere gelegenheid, met de hem eigene breedsprakigheid, ten beste gehad, V. VLOTEN, Humanist 613 [1882].
- De dozen met bouwstof kunnen dan blijven liggen tot er zich eens een nederlandsche Littré opdoet, die haar doeltreffend te bearbeiden weet, en tot een bondig geheel verwerkt. Deze kan er dan tevens den, door De Vries wel aangevoerden en geprezen, maar ten onrechte verworpen zelfstandig nederlandschen naam van Woordenaar aan geven, en het bijv. ”Nederlandsche Taalschat of Woordenaar van 't Nederlandsche Taaleigen” noemen, in plaats van den thans, bij gebrek aan beter, gekozen naam van Nederlandsch Woordenboek, 629 [1882].
- Woordenare, woordenboek, Verz. GEZELLE [voor 1899].
- 2°. Lexicograaf, woordenboekenschrijver.
- Woordenaar, meervoud woordenaren! Want die hebben wij heden ten dage. Zie rond u, en gij bespeurt, dat de toekomst belooft te dezen opzichte aan het heden niet ontrouw te worden. En rekening kan niet falen: we zijn thans reeds aan het derde geslacht der woordenaren. De oudste Woordenaar ten onzent is prof. M. de Vries, STELLWAGEN, Letterk. Besp. 199 [1890].
- Doch moeilijker nog is soms het juist en zuiver waarnemen van een verouderd woord, eene oudere beteekenis of opvatting uit de algemeene taal. Hier heeft de woordenaar aan zijn eigen taalgevoel niet genoeg, maar moet hij trachten na te voelen (”nachempfinden”) wat men zich vroeger bij dat woord voorstelde, Taal en Lett. 9, 218 [1899].
- Weinig ”uitgaan” naar openbare vermakelijkheden: soms een concert, zeer zelden de schouwburg; geen weidsche gastmalen, maar een gulle gastvrijheid, in den talrijken, drukken huiselijken kring, voor vrienden van den huize; Zondag's ochtends de kerk, 's avonds dikwijls een gezelschapsspel - zooals b.v. het dezen woordenaar aanlokkende ”woordenmaken en woordenschaken” —, verlevendigd door Verdam's scherts, vooral woordspelingen, waarin hij onuitputtelijk was, Hand. Maatsch. Ned. Letterk. 1919-'20, 82 [1920].
- Woordig, babbelziek, graag pratend.
- Aenghesien die van Athenen nieuwsghierich, ende met eenen seer woordich waren, rosweyde, Gen. Legende 2, 354 a [ed. 1665].
Samenst. Als tweede lid o.a. in:
afscheidswoord, bastaardwoord, beginwoord, betrekkingswoord, bijwoord, bijbelwoord, dankwoord, deelwoord, dialectwoord, eerewoord, gevoelswoord, grondwoord, koppelwoord, krachtwoord, kunstwoord, lapwoord, lasterwoord, leenwoord, lidwoord, lievelingswoord, maatwoord, machtwoord, nawoord, naamwoord, ontkenningswoord, openingswoord, rijmwoord, scheldwoord, schertswoord, schimpwoord, schuimwoord, schuttingwoord, sierwoord, slagwoord, slotwoord, smaadwoord, spotwoord, stadhuiswoord, stamwoord, ste(d)ewoord, steekwoord, stopwoord, straatwoord, telwoord, tooverwoord, trefwoord, troostwoord, veldwoord, verbindingswoord, verkleinwoord, vleiwoord, vloekwoord, voegwoord, voorwoord, vraagwoord, wachtwoord, we(d)erwoord, werkwoord, zeewoord.
- Als eerste lid in: Woordaccent, verschil in toonhoogte, in sterkte of duur waardoor een syllabe (zelden meer dan één) in een woord domineert.
- V. GELDEREN [1909]. KOENEN [1920 ?].
- — De Accent is tweederlei, namelijk de Woordaccent, en de Redeaccent, LULOFS, Redekunst 394 [1823].
- Vooral het woordaccent heeft in alle talen den grootsten invloed uitgeoefend, en wel verschillend naarmate van de lettergreep, die in de eene of andere taal bij voorkeur geaccentueerd werd, te winkel, Inl. 223 [1904].
- Het Germaansch bezat geen vast, maar een vrij woordaccent.
- Eene merkwaardige eigenschap, die in onze taal tot eene grooter ontwikkeling is gekomen dan in eenige andere, is de beweegbaarheid van den klemtoon, een overblijfsel wellicht van het vroegere vrije woordaccent in het Germaansch, verdam, Gesch. Ned. Taal 165 [1890].
- Woordafleider, iemand die de woordafleiding (1° of 2°) beoefent, etymoloog.
- V. MOOCK [1846]. v. dale [1872 ?].
- Woordafleiding.
- 1°. Onderdeel van de spraakkunst dat zich bezighoudt met het woord (met verbuiging en vervoeging, afleiding en samenstelling), vroeger etymologie, thans woordvorming genaamd. Soms worden ook de spelling, de uitspraak en het onderzoek naar den oorsprong van een woord tot dit onderdeel van de oude spraakkunst gerekend.
- weil. [1811].
- — Het (kan) immers … niet twijfelachtig zijn, of de meer algemeene bekendheid, die thans de jeugd reeds erlangt van de Hollandsche spelling, woordafleiding en woordvoeging, moet op de zuiverheid, zoo der uitspraak, als der woordkeuze, ten voordeeligste werken, BOGAERS, Verh. Uiterl. Welsprekendh. 253 [1840].
- Staring dankt Lulofs voor boekgeschenken, o.a. een over woordafleiding, dat Bilderdijk nog al eens aanvalt, bij staring, Br. 169 [1916].
- 2°. Studie, onderzoek naar den oorsprong en de formeele en semantische geschiedenis van woorden; tak van de taalwetenschap die den oorsprong en de formeele en semantische geschiedenis van woorden bestudeert; etymologie.
- v. dale [1872 ?].
- — Achtereenvolgend zijn daarvan in verschillende landen onderscheiden gedeelten in het licht verschenen, die voor de liefhebbers van woord-afleiding, in verband met de studie der Germaansche taalstammen, zeer belangrijk zijn, en zeker voor den diepen Taalvorscher tot gewigtige ontdekkingen aanleiding hebben gegeven, Ned. Taal 6, 293 [1861].
- 3°. (Meton.) Resultaat van de onder 1° genoemde studie.
- v. dale [1872 ?].
- — Ik kan hier op dit oogenblik den Duitschen Georges niet naast mij leggen en moet slechts aannemen, dat Dr. Engelbregt hem in zijne woordafleidingen letterlijk heeft nageschreven, Gids 1875, 2, 356.
- Een aantal gebrekkige schrijfwijzen, die op onjuiste woordafleidingen steunden, … mochten op den duur niet blijven bestaan, M. DE VRIES, Dl. I, XX [1882].
- Woordafleidkunde, woordafleiding (1°).
- BOMHOFF [1857]. v. dale [1872 ?].
- — Waardoor is de Etymologie of Woordafleidkunde in de oogen der dwazen belagchelijk geworden? LULOFS, Redekunst 54 [1823].
- Met een onduitsch, hoewel zeer bekend, en uit het Grieksch ontleend woord, heet zij Etymologie, dat letterlijk zooveel zegt, als Waarheid of Waarheidkunde, als houdende de Woordafleidkunde zich op met het opsporen van het ware in den oorsprong en de beteekenis der woorden, lulofs, Woordafleidk. 5 [ed. 1860].
- Vandaar: woordafleidkundige. 1°. Iem. die de woordafleidkunde beoefent.
- KOENEN [1920].
- 2°. Etymoloog.
- Welke zijn de onontbeerlijke vereischten, die een goed Woordafleidkundige bezitten moet? LULOFS, Redekunst 54 [1823].
- Woordanalyse, analyse van een woord, inz. van de woordbeteekenis.
- Menigeen benijdde wel eens de zekerheid en de virtuositeit waarmee een schrijver van synoniemen-artikelen of -boekjes die synoniemen ”behandelt.” Voor hem zal het een troost zijn, als hij leert zien dat de meesterlike samenvatting bijna altijd een halve waarheid is, en dat de waarheid beter benaderd wordt in twee bladzijden dan in twee regels. Wie daar nog aan twijfelt moet maar eens wat werkelike woordanalyses in het Middelnederlandsch of het Nederlandsch Woordenboek lezen, DE VOOYS in N.Tg. 2, 79 [1908].
- Woordenarm, niet beschikkend over een grooten woordenschat, i.t.t. woordenrijk.
- WEIDENBACH [1808]. v. dale [1898 ?].
- Woordenarmoede, toestand, verschijnsel dat iem. slechts over een geringen woordenschat beschikt.
- KRAMERS, Ned.-Fr. Wdb. [1862]. KUIPERS [1901]. v. gelderen [1909].
- Woordband, bij het spreken: verbinding van een woord in den zin met een volgend. Alleen bij MONTANUS aangetroffen.
- De Vereeniging der vvoorden in een Reedensnee, vvaer teegen de Losheit van zulx moet gestelt vvorden, geschiet door middel van een Woordbant: vvelke ic ooc Woordnaet noem. Deeze Vereeniging, als ooc de Woordbant, veroorzaect door de Ooverstapping van het eene Woort eens Snees in het andere, ende … vande eene Woorttrap inde andere. is tweederlei: 1 Zooming of luidende Binding, 2 Lassing, of rustende Binding, montanus, Spreeck. 2, 142 [1635].
- Woordbederver, iem. die de woorden verminkt, verbastert, slecht uitspreekt.
- KRAMERS, Ned.-Fr. Wdb. [1862]. v. dale [1898 ?].
- Woordbediedsel, woorduitleg, woordverklaring.
- Dat men in lichtveirdigheydt Niet dan mis (verlies) kan vinden: Soo wort lichtmis uyt-gheleyt. Doch op dat ghy d'een uyt d'ander Vvoorts-bedietsel onder-scheyt Naer de meyningh van elckander, Let maer op d'omstandicheydt. Daer uyt, als ghy komt te hooren Vanden licht-mis-dienst, van Godt, Kan u lichtelijck te vooren Komen, datmen niet en spot, croon, Alm. 153 [1665].
- Woordbeeld, vorm van een woord m. betr. t. de spelling; woord zooals het geschreven of gedrukt wordt.
- In kringen van weinig ontwikkelden, waar men het verband met vreemde talen niet kent, en de vastheid van de woordvoorstelling niet of zelden door het schriftelike woordbeeld versterkt wordt, de vooys, Verz. Taalk. Opst. 2, 161 [1908].
- Woordbegrenzing, begrenzing, bepaling van de woordbeteekenis.
- De lexicograaf heeft tot taak het taalgebruik, zowel het algemene als het biezondere, te analyseren en te beschrijven. Maar de wetgevende woordbegrenzing blijft de taak van de vakgeleerde, de vooys, Verz. Taalk. Opst. 2, 415 [1918].
- Woordbepaling, definitie, beschrijving van de woordbeteekenis.
- KRAMERS, Ned.-Fr. Wdb. [1862]. v. dale [1898 ?].
- Woordbeschrijving, definitie, beschrijving van de woordbeteekenis.
- KRAMERS, Ned.-Fr. Wdb. [1862]. v. dale [1898 ?].
- Woordbeteekenis, beteekenis van een woord.
- KOENEN [1911]. v. dale [1914 ?].
- — Misschien is iemand geneigd uit het bovenstaande de haastige gevolgtrekking te maken, dat de woordbetekenis zich, als een organisme, uit zich zelf ontwikkelt en vervormt, zonder inmenging te dulden; m.a.w. dat kunstmatige begrenzing iets onnatuurliks en onmogeliks is, de vooys, Verz. Taalk. Opst. 2, 223 [1908].
- Zien wij evenwel weer nader toe en brengen wij ons het boven ontwikkelde over de steeds wisselende woordbeteekenis voor den geest, dan kunnen wij ook hier weer geen ellipsen maar slechts een treffende toepassing van de semasiologische grondwet constateeren, V. GINNEKEN in N.Tg. 4, 203 [1910].
- Bovendien beperkten mijn aantekeningen zich in hoofdzaak tot woordvorming en woordbetekenis, de vooys, Verz. Taalk. Opst. 2, 375 [1916].
- Woord(en)blindheid, stoornis ten gevolge van een laesie van bep. hersengedeelten waardoor men niet meer in staat is het geschreven woord te herkennen en te begrijpen.
- Magnan beschrijft in een mededeeling aan de Société de Biologie twee gevallen van aphasie, verbonden met een bijzonder verschijnsel, waaraan hij den naam van woordenblindheid geeft, Alb. d. Nat. 1882, 2, 70 [1882].
- Ik lees Salzmann. Een enkele overweging: dat aphasie en woord-blindheid ontstaat door een vernietiging van een deel der hersenen, dus dat bij geheele vernietiging taal en taalbegrip eveneens te loor moeten gaan, vervolgt mij dagen, v. eeden, Dagb. 3, 172 [1899].
- Woordenboek (zie ald.).
- Woordbouw, structuur van een woord.
- KRAMERS, Ned.-Fr. Wdb. [1862]. v. dale [1872 ?].
- Woord(en)breker, man die zich niet aan zijn woord houdt.
- AGRON en LANDRÉ [c. 1813]. v. dale [1872 ?].
- — Ik zal toonen, dat een man met stalen gemoed en yzeren arm beter geschikt is om over eene vrye Gemeente te bevelen dan een vreesachtige woordenbreker, die voor alle verdienste slechts eene onverzadelyke heerschzucht bezit, consc., J. v. Artev. 1, 165 [1849].
- We zullen eens rekening houden van 't aantal woordbrekers onder 't millioen ”dapperen dat met zooveel vreugde in den dood gaat voor Vaderland, Koning, of … Keizer”, multatuli 5, 139 [1871].
- Wel neen, afgesproken was er niets. Toch kwam 't Wouter voor, dat-i 'n woordbreker was, en 'n gloed van schaamte overtoog z'n gelaat, 7, 29 [1873].
- Woordbreking, woordbreuk.
- HANNOT-V. HOOGSTR. [1704]. KRAMERS, Ned.-Fr. Wdb. [1862].
- — Buyten de affaire van de Ratoe Bendora, die hy, tot groot depiet van den pangerang Mancoe Nagara en den Keyzer, met den pangerang Diepanagara a°. 1765 liet trouwen, en egter zig van woordbreeking aanneemelyk daaromtrent heeft vrygeplyt, heb ik hun althoos door betooninge tot redelykhyt kunnen brengen, in de jonge, Opk. 11, 172 [1771].
- Woordbreuk, het niet-nakomen van een eens gegeven belofte.
- AGRON en LANDRÉ [c. 1813]. v. dale [1872 ?].
- — Niettemin, mits d'onzekerheit der koomste van U E., die jk noode in woordbreuk vervallen zaegh, gaen hiernevens eenighe prujmen, om haer ontfangen vonnis te voldoen, HOOFT, Br. 3, 159 [1636].
- Het was zeer treffend, hoe de beschroomde Verbrugge - vóór de verwijten van Duclari - durfde bouwen op Havelaar's woord, in eene zaak die zóó noopte tot woordbreuk! multatuli, Max Havelaar 2, 163 [1860].
- Die geschiedenis vertoont een walgelyk weefsel van kruipende onderdanigheid in tegenspoed, van wreedaardige ruwheid in voorspoed. Verraad en woordbreuk spelen daarin de hoofdrol, multatuli 2, 2, 29 [1862].
- Valdés grondt de rechtmatigheid zijner daad, het gevangen nemen van Heemskerck en 8 der zijnen op de woordbreuk van den kapitein, die weigerachtig bleef met lossen voort te gaan, nadat voor 4000 gulden waren aan land was gebracht, voor ottsen, Reis Z.-Amerika CXXXIV [1918].
- Vandaar: woordbreukig.
- Als geuzen en ketters en van de partij der bond- en woordbreukige moordenaars der weerlooze Katholijken in Schoonhoven en elders (want die daden van Enthes, Omal, Lumey, en Sonoy zijn uit den tel, waardoor zij hun partij dit op den hals haalden,) straft, moordt, blaakt, en mishandelt hij hen, bild., Gesch. d. Vad. 6, 154 [c. 1820].
- Op den 31sten werd nu de aanval tegen de woordbreukige stad (Weenen) voortgezet, Mil. Spect. 1850, 553 b.
- Vandaar: woordbreukigheid.
- Daarom zijn de verontschuldigingen niet te verontschuldigen, te minder, daar zij het gemeenschappelijk karakter van onverschoonlijke ligtzinnigheid en woordbreukigheid dragen, v. oosterzee, Jezus 2, 717 [1849].
- Woordbuiging, verbuiging, flexie van een woord; declinatie.
- HANNOT-V. HOOGSTR. [1704]. v. dale [1872 ?].
- — Ziet daar de taal der Poëzy! Het is niet enkel de maat, niet enkel de ongewone woord-voeging, woord-buiging en woord-gebruik, niet enkel de beeldspraak; maar enz., v.d. palm, Red. 1, 37 [c. 1800].
- Daar de woordbuiging zich van gelijke middelen bedient, als de woordvorming, te weten, niet alleen van de toevoeging van klanken of lettergrepen, maar enz., brill, Holl. Spraakl. 221 [1846].
- Woordchronologisch, betreffende de chronologie (het tijdstip van ontstaan, van verbreiding) van een woord.
- Wanneer onze Nederlandsche philologie eenmaal rijker zal zijn aan woordchronologische onderzoekingen zooals er zooveel te vinden zijn in het ”Zeitschrift für deutsche Wortforschung”, zal dat ongetwijfeld aan een etymologisch woordenboek der toekomst ten goede komen, FRANCK-V. WIJK X [1912].
- Woordcode, (handelst.) code in woorden (tgov. cijfercode).
- hagers, Handelslex. [1919].
- Woordcomplex, woordgroep (1°).
- In de meeste Oeral-altaïsche talen … valt het accent op het hoofdwoord van een woordcomplex, te winkel, Inl. 220 [1904].
- Laten wij nu eens eenige woordkomplexen wat nader bekijken. Ten eerste kan ik bij de impersonalia als: het regent, het sneeuwt, het spookt, het is tijd onmogelijk iets tweeledigs in mijn beaming eener onmiddellijk waargenomen realiteit ontdekken, V. GINNEKEN in N.Tg. 5, 277 [1911].
- Woordcontaminatie, contaminatie van woorden (tgov. zinscontaminatie).
- Zoo kennen wij o.a. de merkwaardige gevallen van woord- of zincontaminatie b.v. van den goedhartigen man, die beweren wil, dat hij ”geen vlieg” kwaad zou kunnen doen, maar zegt, dat hij ”geen blind paard” zou kunnen kwaad doen, omdat de uitdrukking ”daar kan geen blind paard kwaad doen” hem door het hoofd speelt, L.A. TE WINKEL, Ontwikkelingsgang 1, XCIV [1908].
- Woordcontract, mondeling contract.
- Dat bij vertreck ende veranderingh der Nederlanders Generaels de woort-contracten niet gemainteneert wierden, Bouwst. Mal. Arch. 2, 324 [1637].
- Woordcultus, cultus, groote vereering van het woord, inz. het woord waarin het gevoel tot uiting komt, tgov. de cultus van de geest, van de ratio.
- Anders is het met een jongere. Zijn dichterschap ontwaakte in het tijdperk waarin de woord-cultus verdreven en verdwenen is, verwey 2, 52 [1912].
- Woorddank, dankbaarheidsbetuiging in woorden (tgov. materieele, stoffelijke dank). Alleen bij COORNHERT aangetroffen.
- Men toont Danckbaarheydt met woorden of met wercken, of met beyde. By den onvermoghenden is woort-danck aengenaam, maar by den vermoghenden verdacht, coornhert 1, 309 a [1586].
- Hertsvruntlijcke Mr. C.D.G. U. l. meijninge op mijn zaecke hebbe ick met een volcomen genoegen gelezen, woordt-danck wil ick hier niet zenden, gelt-danck weijgerdij te ontfangen, wat zal dan mijn onbeleeftheijt verschonen? Bronnen Coornhert 199 [voor 1590].
- Woordendichter.
- 1°. Iem. die met woorden goochelt, woordenknutselaar.
- Logodedalus, ???d??da???, een schoon-spreeker, woorden-digter, koerbagh, Wdb. Regten 324 [1664].
- 2°. Genoemd tgov. toondichter: poëet, dichter.
- G. en J. Spoker, twee gebroeders, zijn, de eene de woord- en de ander muzijkdichter van nog twee vlaamsche liedjes: Neus en Hair en Schoemakers Kermesse. Te Gent, bij Gevaert, GEZELLE (ed. BAUR) 4, 528 [1860].
- Woordendienaar, woordendiener, predikant.
- Van eenen Bedelaer ende eenen Geuschen Predicant. Een schamel mensche, in Hollandt soo hy reysden, Quam eenen woordendiener int ghemoet, En van hem yet te cryghen, soo hy peysden, Hy badt hem om een aelmoes, met ootmoet, VERSTEGEN in BUITENDIJK, Calvinisme 184 [1617].
- Daer is … eenen Lutherschen Woorden-dienaer geweest, die by druck een gheschrift heeft laeten uytgaen, dat hy ende alle de Lutheraenen oprechte Iesuiten waeren, ende niet die van Ignatius de Loiola voortcomende desen naem voerden, poirters, Eerste Eeuwe 54 [1640].
- Woordendienaar, scheldnaam der Predikanten, Arch. v. Kerk. Gesch. 11, 181 [1840].
- Woordendienst, compliment.
- Toen zy (t.w. een schoone boerendeerne) hem wonder wel geviel, wou hy zich wat hoffelik toonen, en zei voor een geweldigh compliment, of woordendienst; Zoo de verkens u gelijk zijn, zullen 't waaragtigh schoone verkens wezen, de brune, Jok en E. 257 [1644].
- Woorddoener, iem. van veel woorden, maar weinig daden.
- Datmen door den Hemel-Koning so Rechtvaardigh wordt ghemaackt, vermits sy door sijn genade, licht ende kracht niet en zijn Schijn-deughtlijcke Woort-doenders alleen ende hoorders, maar oprechte doenders ende heylighe belevers sijnre Gheboden, coornhert 1, 27 d [1589].
- Woorddoofheid, onvermogen om gehoorde klanken tot woorden te verbinden, zonder doof te zijn.
- Hij is niet doof, maar lijdt aan ”woord-doofheid”. Is hij, bij behouden gezichtsvermogen, niet in staat om voorwerpen door het gezicht te herkennen, dan spreekt men van ”ziele-blindheid”; is speciaal het vermogen opgeheven om het schrift te herkennen, dan spreekt men van ”schriftblindheid” (alexie). Al deze herkennings-stoornissen te zamen worden ook wel agnosieën genoemd, v.d. hoeven, Psychiatrie 95 [1913].
- Woordduider, uitlegger van een woord, interpretator.
- Aengaende u selfs exempel, dat de mensch wel pijn can dragen zonder wederwil, dat u seggen neem ic voor waerheyt aen, maer geensins het bedecte gevolch deser woorden, namentlick - laet my u woordtduyder offte paraphrases zijn —: ”Ick lyde wel pijn zonder droefheyt, maer niet met vreuchden of na wensch”, Bronnen Coornhert 249 [voor 1590].
- Woordduiding, woordverklaring, interpretatie van een woord.
- V.D. VELDE en SLEECKX [1861]. V. DALE [1872]. KUIPERS [1901].
- Woordfaal, woordbreuk.
- Ook kan jk derzelve, uit zorge voor woordtfael ten aenzien mijns onvermoghens, nemmer zoo veel aenbieden, als haer altijds zal schuldigh blijven, HOOFT, Br. 3, 52 [1635].
- Woordfamilie, groep van woorden die verwant zijn, die teruggaan op eenzelfden wortel of stam.
- Zoo klimt men ook in eene woordfamilie van het eene woord tot het andere op, tot dat men eindelijk datgene bereikt, welks hoogere afstamming, of geheel onbekend, of ten minste meer of min onzeker is, en zulk een woord heet dan Stamwoord of Primitief, lulofs, Woordafleidk. 19 [ed. 1833].
- Waar … door de bijeenplaatsing van geheele woordenfamiliën van de alphabetische volgorde moest afgeweken worden, KRAMERS, Kunstwdt. VII [1847].
- In een etymologicon van het Nederlandsch behoort men slechts op zooveel Indogermaansch materiaal te worden onthaald, als voldoende is om ons de verbreiding der verschillende woordfamilies te doen zien, FRANCK-V. WIJK XI [1912].
- Woordfiguur.
- 1°. Stijlfiguur die voornamelijk ontstaat door herhaling van hetzelfde woord, dezelfde woorden, dezelfde eindklanken of dezelfde woordschikking.
- lulofs, Ned. Redekunst 60 [1820].
- De woordfiguren zijn in het oog loopende wendingen van den stijl … 't Gebruik daarvan is zeer menigvuldig. Eenige regels uit den Voorzang van Helmers, in zijn Hollandsche Natie, zijn voldoende, om die te leeren kennen. Dat hij verga, die diep verbasterd, Den vaderlandschen grond miskent, Den grond van zijn geboorte lastert, En 't heilig graf der Vadren schendt! Hij leev', maar leve een slaaf der slaven! Ned. Taal 5, 53 [1860].
- 2°. Grammatische figuur die ontstaat door verandering van een woordvorm, niet door vervoeging of verbuiging, maar door samentrekking, metathesis enz.
- v. dale [1884 ?].
- Woordenflikker, maker van woorden.
- Dewyl wy nu de eene fles voor en de andere na deeden opkomen, was dat kermisvee als verrukt door blyschap, waar van het proeven gaf door het grommen van eenige niet onaangenaame fransche airtjes, die ik als een habiel woordenflikker vertaalde in Nederduytsche klanken, weyerman, Vrol. Tuchth. 158 [1729].
- Woordengalm, woordgebral.
- ”Het christelijk geloof (der Groningers) werd … niet geschokt; zij wisten in wien zij geloofden; de volmaakte Christus kon geen gewrocht zijn uit het brein van onvolmaakte menschen; de kracht van hem uitgegaan, de gemeente zelve waarin zijn geest is, getuigde van zijn leven.” IJle woordengalm! v. vloten, IJselkout 24 [1855].
- Woordgebaar, woordgebral.
- Doch 't vleesch geworden Woord en zyn' Apostelschaer En lieten 't niet by praet- en ydel woordgebaer, de decker 1, 184 [1666].
- Woordgebral, (het bezigen van) nietszeggende, groote woorden zonder inhoud of effect.
- Dees krachtlooze eeuw …, die, in haar diep verval, Zoo arm aan daden is als rijk aan woordgebral! boxman, Ged. 7 [1822].
- Woordgebruik.
- 1°. Het (kenmerkend, karakteristiek) gebruik van woorden (van een persoon of groep van personen).
- KRAMERS, Ned.-Fr. Wdb. [1862]. gallus [1911].
- — Het is niet enkel de maat, niet enkel de ongewone woord-voeging, woord-buiging en woord-gebruik, niet enkel de beeldspraak; maar 't is dit alles zamengenomen, onafscheidelijk zamengevoegd, en hierdoor van allen ongebonden stijl oneindig en karakteristiek verschillende; dit is de taal, die de Dichtkunst bezigt om zich te uiten, v.d. palm, Red. 1, 37 [c. 1800].
- Toch straalt er in hun klanken, woordgebruik en zinbouw natuurlijk nog veel Bantoe-kleur door, v. ginneken, Handb. 1, 233 [1913].
- Het zou ons te ver voeren, als wij uitvoerig aantoonden dat ook ten opzichte van het woordgebruik en de zinsbouw het Algemeen Beschaafd in al zijn schakeringen, enerzijds onder invloed van het dialekt, anderzijds onder invloed van verschillende groepstalen en van letterkundige taal, te weinig bestudeerd is en wordt, de vooys, Verz. Taalk. Opst. 1, 119 [1914].
- Veel minder heeft men tot nu toe op het woordgebruik gelet. Al is het juist dat een woord zich gemakkeliker verplaatst dan een grammatiese vorm, bij een onderzoek op brede schaal zullen ongetwijfeld reeksen van woorden aan te wijzen zijn, karakteristiek voor een bepaalde streek, 2 422 [1921].
- 2°. Beteekenis die een woord door het gebruik heeft gekregen.
- KUIPERS [1901].
- Woordgeheugen, het vermogen om (op zichzelf staande) woorden te onthouden; het geheugen voor woorden, zoowel m. betr. t. het zichtbare (optische) woordbeeld, als het hoorbare (acoustomotorische) woordbeeld.
- KRAMERS, Ned.-Fr. Wdb. [1862]. KUIPERS [1901].
- — Er zijn gevallen van abnormaal gebrekkig woordgeheugen of van gedeeltelike doofheid, waaronder de woordreproduktie lijdt, de vooys, Verz. Taalk. Opst. 2, 162 [1908].
- Woordgelid, hetz. als woordlid, 1°.
- Een Vers-maet is, alwaer alle de Woordgelederen worden getelt, comenius, Deure d. Taalen 233 [1666].
- Woordgeographie, voorstelling in kaart d.m.v. symbolen van de geographische verspreiding van woorden, woordvormen of woordbeteekenissen; tak van de dialectologie die zich bezighoudt met de geographische verspreiding van woorden, woordvormen of woordbeteekenissen.
- Bestudeert men bij teksten die in een groot aantal handschriften overgeleverd zijn, de afwijkende lezingen, dan kan de woordgeografie ons leren welke afschriften in Noord-Nederland gemaakt zijn. Belangrijk is het b.v., dit bij de bijbelhandschriften na te gaan, de vooys, Verz. Taalk. Opst. 2, 433 [1921].
- Vandaar: woordgeographisch.
- Men zal het met mij eens zijn, dat … het voordeel niet gering is, als wij met het op deze wijze verzamelde woordgeografiese materiaal steeds beter in staat zullen zijn om teksten en handschriften meer of min nauwkeurig te lokaliseren, de vooys, Verz. Taalk. Opst. 2, 434 [1921].
- Woordgepraal, woordgebral.
- Die 't Fransch, 't vervalscht vernuft, en 't beedlaars klatergoud, Of 't ledig woordgepraal voor Dichtrenschoonheên houdt, … Zijn ziel kent Vondels harp zoo min als Davids lied, BILD. 7, 200 [1818].
- Woordgeschiedenis, geschiedenis (van de beteekenisontwikkeling) van een woord.
- In de praktijk blijkt … dat hij (Te Winkel) van zelfstandig bestaande woorden uitgaat; niet het minst in de betekenis-leer, de woordvorming en de woordgeschiedenis. ”Minne (liefde) geraakte in onbruik, omdat het de bijgedachte aan minne (zoogster), maag (bloedverwant), omdat het die aan maag (lichaamsdeel) opwekte”, de vooys, Verz. Taalk. Opst. 1, 8 [1906].
- De mannen van ”Wörter und Sachen” herhalen telkens weer de vaak verwaarloosde waarheid, dat woordgeschiedenis niet mogelijk is zonder zaak-geschiedenis, zonder geschiedenis van voorwerpen, instellingen enz., FRANCK-V. WIJK XIII [1912].
- Woord(en)geschil, woordentwist.
- Het eerste punt, hetwelk van nabij beschouwd op een woordengeschil zou uitkomen, R.G.P. 30, 76 [1819].
- Ezau is te groot voor veete of woordgeschil, BILD. 5, 241 [1823].
- Woordgeslacht, taalkundig geslacht van een woord; genus.
- Altijd echter zal het tweederlei beginsel, dat van 't eigen woordgeslacht en 't geslacht van toepassing, iets weêrstrevigs, een soort van verwarring overlaten, waarop 't willekeurige eenigen invloed behoudt, bild., Geslachtl. 1, 27 [1832].
- Stamwoorden zijn de zoodanige, die bij de berekening der woordgeslachten, als de vaders van andere woorden kunnen aangezien worden, zoodat met hen die geslachten hunnen oorsprong nemen, lulofs, Woordafleidk. 18 [ed. 1860].
- Dat men zich op glad ijs beweegt wanneer men zich bij het woordgeslacht niet houdt aan de algemene beschaafde taal, maar zich tracht te richten naar verouderde, grotendeels willekeurige regels (met tal van uitzonderingen) die enkel gelden bij 't schrijven - dat is, mag ik aannemen, voldoende bekend, KOLLEWIJN in N.Tg. 2, 8 [1908].
- De diachronistische (methode) houdt zich bezig - in ons geval - met de wisselende verschijnselen van 't genus vanaf de oudste tijden tot tegenwoordig: 't woordgeslacht in z'n evolutie, chronologisch onderzocht, T.T.L. 8, 88 [1920].
- Woord(en)gezwets, woordgebral.
- Het was maar een woordengezwets van Cicero's redeneerkonst, toen hy zey, Wy zyn voor de glorie en de vryheyt in de wieg gelegt, weyerman, Vrol. Tuchth. 367 [1730].
- Daarom zoekt zy (de teergevoeligheid) geene ydele praalery, geen hoogklinkend woorden-gezwets. Daarom zweeft zy niet geduurig in de wolken, in 't land der hersenschimmen, om. Dit windrig voedsel is niet voor haar geschikt, V. VLOTEN, Bloeml. prozaschr. achttiende e. 478 [1785].
- Het is mijn oogmerk niet, met leêge waterbellen Of windig woordgezwets mijn blaadtjen toe te stellen, BILD. 7, 270 [1820].
- Zoo zong Vondel, zoo zong hy Die de glorie was van 't IJ; Zoo, wie in zijn voetspoor stapte; Eer men nog, voor 't ouderwetsch, In het Fransche woordgezwets Op zijn extersch medeklapte, 12, 328 [1827].
- Woordengoochelaar, goochelaar met woorden.
- Hij dacht: ”Daar is de woorden-goochelaar, die zijn droom niet dragen kon, de verrader die mijn droom vermoord heeft”, vermeylen, Wand. J. 34 [1906].
- Woordgrapje, grapje dat is gebaseerd op het effect van een opzettelijke verbastering van een woord of van een merkwaardige, vaak tegenstrijdige woordcombinatie of een woordspeling.
- En zulk mooi goed … mooi blauw met witte klaverblaadjes … zoo leukies … en nou was 't leeren voorgoed gedaan … ”Leukies jammer,” zei ze dan opeens bij zichzelf, met den wonderlijken zin dien ze had, om stil op haar eentje woord-grapjes te maken, SCHART.-ANT., Sprotje 1, 14 [1905].
- Woordgreep, syllabe.
- Syllabe, woord-greep, Woorden-Schat [ed. Haarlem, 1650].
- Woordgroep.
- 1°. Reeks van twee of meer woorden die zoowel syntactisch als naar de beteekenis een geheel vormt en die in den zin dezelfde functie kan vervullen als een van de samenstellende deelen.
- Komen nu twee of meer woorden nog al eens in het zelfde verband voor, dan vereenigen die beide zich vaak nauwer, dan met het overige gedeelte van de zinnen, dat natuurlijk niet altijd 't zelfde is. Zoo'n syntaxiale woordgroep kan worden tot een samenstelling, Taal en Lett. 2, 317 [1892].
- Zoo wijzigden dan allerlei woorden hun vorm naar analogie van andere woorden of woordgroepen, waarmee zij, behalve door het oorspronkelijk geringe vormverschil, groote overeenkomst hadden of schenen te hebben, te winkel, Inl. 248 [1904].
- Woordgroepen als op de fles gaan, van de prins geen kwaad weten (zullen) telkens weer de nieuwsgierigheid prikkelen. De betekenis van de woordgroep is voor spreker en hoorder onmiddellik duidelik, en in veel gevallen zal de afzonderlike betekenis van de woorden fles of prins niet meer tot bewustheid komen, de vooys, Verz. Taalk. Opst. 2, 237 [1915].
- 2°. Deel van den woordenschat dat één belangrijk aspect gemeenschappelijk heeft.
- Vandaar dat de begripsinhoud van dergelijke woorden dikwels vaag kan worden, ja geheel verdwijnen, zonder dat ze iets van hun kracht verliezen. Ze hebben dan, zegt Erdmann, uitsluitend gevoelswaarde. Juist daardoor vormen de scheldwoorden een zo belangwekkende woordgroep, die een afzonderlike studie zouden verdienen, de vooys, Verz. Taalk. Opst. 2, 126 [1907].
- Woordgrond, stam van een woord. Alleen bij MONTANUS aangetroffen.
- Een Woordgront is een derdendeel eens vvoorts, welc uit een opperwoordlit bestaet. Als mín in ic mín, bemín, mínde, bemínnende, montanus, Spreeck. 2, 130 [1635].
- Vandaar: woordgrondig.
- Van de verscheyde tyden, hunne eygen werkingen, rechtmaetige stellingen, en woordgrondige verdeelingen, v. belleghem, Deure Nd. T. 69 [1773].
- Woordgronding.
- 1°. (Veroud., hoewel nog in een bron van 1906 aangetroffen.) Onderdeel van de spraakkunst dat zich bezighoudt met het woord (met verbuiging en vervoeging, afleiding en samenstelling), vroeger etymologie thans woordvorming genaamd. Soms worden ook de spelling, de uitspraak en het onderzoek naar den oorsprong van een woord tot dit onderdeel van de oude spraakkunst gerekend.
- weil. [1811].
- Vivat's Encyclop. [1906].
- — De Woortgronding, het eerste deel der Spraekkunst, onderzoekt de Oirsprongen, Eigenschappen, Afleidingen en Verdubbelingen van enkele Woorden, moonen, Nederd. Spraekk. 1 [1706].
- De Woordgronding leert den Oorsprong, de Eigenschap, Afleiding en Verdubbeling van enkele woorden, V.D. PALM, Spraekk. v.d. J. 1, 1 [1769].
- Hij deeld de Taalkunde, zeer gepast, in drie deelen; van welke een van de verschillenden soorten der Woorden, en de verscheidene veranderingen spreekt, die zij door Buiging, tesamenvoeging en Afleiding lijden. Dit gedeelte noemt hij Etijmologie, (woordgronding), brender À brandis, Mag. 1, 262 [1785].
- De woordgronding, of afleiding van de woorden, welke echter nog in vele gevallen onzeker is, weil., Nederd. Spraakk. 8 [1820].
- Men noemt die Wetenschap (woordafleidkunde) ook wel Woordvorsching, omdat zij naar den oorsprong der woorden vorscht; of wel Woordgronding, omdat zij den grondslag der woorden opdelft, lulofs, Woordafleidk. 5 [ed. 1860].
- Men (behoeft) bij het afbreken in geenen deele met de woordgronding te rade te gaan, brill, Holl. Spraakl. 203 [1846].
- Vivat's Encyclop. [1906].
- 2°. Woordafleiding, etymologie.
- v. dale [1872 ?].
- — Gij weet dat Engeland niet anders dan Angel-land beteekent, en dat de Angelschen zoomin Schandinaven waren als ik of gij; maar gij ziet tevens, dat men in zake van woordgronding zoo nauw niet moet zien, vooral niet als men een Franschman is! hansen, Reisbr. 182 [1860].
- Woordherhaling.
- 1°. Herhaling van een of meer woorden, inz. om een stilistisch effect te bewerkstelligen. In de stijlleer inz.: herhaling van een of meer woorden aan het begin van opeenvolgende zinnen of deelen van een periode: in de versleer: herhaling van een of meer van de woorden waarmee het voorgaande vers eindigde, aan het begin van het volgende vers.
- De woordherhaling aan het begin (anaphora) van elken regel is een doelmatige manier van adverteeren om den naam der firma in het geheugen der Lezers te prenten, v.d. meulen, Courant 2, 163 [1885].
- 2°. Herhaling van een woord; met dit procédé wordt in bep. talen een iteratieve of intensieve beteekenis gevormd.
- In het Grikwa- en Boesmans-Afrikaansch juist als in het Nama (komen) voortdurend woordherhalingen voor in iteratieve en intensieve beteekenis; maar ook deze eigenaardigheid is reeds betrekkelijk diep in alle Afrikaansche taalgroepen doorgedrongen, v. ginneken, Handb. 1, 223 [1913].
- Woordhoudend, zijn belofte nakomend, zich aan zijn woord houdend.
- HALMA [1710]. v. dale [1872 ?].
- — Dat de president vande vertigen d'selve sonder consent van woorthoudende burgermeester doet vergaderen ende mette crijsraet bijeen commen, duyck, Journ. 3, 349 [1602].
- Wij weten van ouds de Hollanders woorthoudende zijn, en hun beloften, eenmael gedaen, zoeken na te komen, dapper, Gedenkw. Bedr. 138 a [1670].
- Van Speyk, de nobele woordhoudende Van Speyk was - en niet alleen als kind, maar zelfs nog toen-i reeds lang zeeofficier was, en in Indie tegen de roovers z'n sporen verdiend had - zeer beschroomd, multatuli 7, 298 [1873].
- Woordhouder.
- 1°. Advocaat.
- Ghelijck die wtten Universiteyten ende collegien comen, hem vast houden aen tghene haer de boecken segghen, ende niet aen datmen metten ooghen aenmercken …, so zijn de sulcke goet genoech om woordthouders, maer niet tot regeerders, v. beresteyn, Sendtbr. v. De Guevara 1, 121 a [1600].
- Hoe … onbehoorlijck ende by abuys gepractiseert wort, dat de Schouten ende Secretarissen … hen onderstaen te wesen Voorspraecken of Woort-houders van parthyen, in saecken die voor den Gerechten of Vyerscharen, daer sy als Schouten of Secretarissen dienen, in Rechten betogen worden, Gr. Placaetb. 2, 1451 [1603].
- Schouten en Secretaris mogen voor haer Geregt geen woorthouders zijn, telkens op hondert guld. boete, V. ZURCK, Cod. Bat. 557 [1711].
- Dat … door dezelver Woordhouder is voorgedragen en bekend gemaekt, dat, by de openinge en opneminge van der Burgeren stemmen, bevonden hadden dat de Meerderheid van dezelven op Mr. Gerhard David op ten Noort … was gevallen, Ned. Jaerb. 1760, 844 [1760].
- 2°. Man die zich aan zijn woord houdt.
- AGRON en LANDRÉ [c. 1813]. v. dale [1872 ?].
- 3°. Zekere plant. Zie de aanh.
- visser, Volksn. [1912].
- Pyrethri tinctura composita, Woordhouder, vandenbussche, Volkst. Kruiden 471 [1955].
- Woordhouding, het nakomen van een belofte.
- HALMA [1710]. v. dale [1872 ? 1914].
- — 't Geviel naaderhandt, dat zyn zoon Don Frederik een' staatdochter der Koninginne t'zynen wille bekoorde door trouwbeloften, die hy thans in den windt sloegh. Waaroover, en op dat hy ten minste door dwangh tot woordthouding neeghe, de Koning hem te Tordesillas deed in hechtenis stellen, hooft, N.H. 332 [ed. 1642].
- Van beide kanten quamen zy in de handelpunten overeen. Al de zwaricheit was maar op de zekerheit van woorthouding, de brune, Jok en E. 33 [1644].
- De broeder van Soerapatty anders ook wel genaamd Maas Brahim, die tegen woordhouding aan naar Ceylon verbannen en al lang dood is, in de jonge, Opk. 10, 332 [1761].
- Woordinhoud, beteekenis van een woord.
- Gewoonlik zal de vagere of armere woordinhoud op ouderen de indruk maken alsof het woord in kindertaal een ruimere betekenis heeft, de vooys, Verz. Taalk. Opst. 2, 389 [1916].
- Woordkarig, zuinig met woorden, niet-spraakzaam.
- En allen schaarden zich dichter rond Filips, hem nog dringender uitnoodigende hun te vertrouwen wat hij van den woordkarigen makker wist, sleeckx 2, 102 [1843].
- Woordenkastijding, berisping.
- 'k Sneed er bij 't binnenkomen een heftige woorden-kastijding van moeder bot af, brusse, Boefje 110 [1903].
- Woordkenner, kenner van de taal.
- Wdb. Ned. en Fr. T. [1707].
- — Aensiet, mijnen Heere …, hoe neerstelijck de kinderen der menschen letten op de reghelen, belanghende 't spellen der letteren … ende ter contrarie, hoe seer sy veronachtsamen de Gheboden, aengaende de eeuwighe saligheydt … Ist dat jemant die hem voor dusdanighen Woordt-kenner uytgeeft, tegens de leeringhen der Grammatisten, Mensc seydt voor Mensch, mishaeght daer door meer de menschen, als oft hy teghens uwe Gheboden den mensch haette, die sijnen even broeder is, Belyd. v. S. August. 43 [ed. 1693].
- Woordenkennis, kennis van de woorden van een taal.
- Wdb. Ned. e. Fr. T. [1707]. v. dale [1898 ?].
- — Junius zag, dat zoo menigeen ten gevolge eener gebrekkige woordenkennis werd gedwongen tot het gebruik van vage en algemeene termen, kluyver, Crit. Kil. 17 [1884].
- Woord(en)keus, thans vrijwel uitsl. woordkeus, keuze van de woorden, inz. van de woorden die in een bep. context de meest treffende, de meest correcte zijn.
- V.D. VELDE en SLEECKX [1861]. v. dale [1872 ?].
- — Ook heeft niemand, zoo veel ik weet, het nog immer in zijn hoofd gekregen, om 's Mans woordenkeuze (t.w. die van Kant) te berispen, of, in de grammatisch-wijsgeerige ontleding van deszelfs uitdrukkingen, een fout aantewyzen, V. HEMERT in Mag. Crit. Wijsg. 1, 99 [1799].
- ”Het fransch had wel onze taal gladder gestreken, maar er geen been aan gegeven.” Woordenkeus, fijnheid van uitdrukking, gekuischtheid van stijl, 't werd bij veel sprekers en schrijvers bijna vruchteloos gezocht, Ned. Taal 6, 110 [1861].
- Het verhaal is hier en daar ondergegaan in het requisitoir, en de woordenkeus schijnt menigmaal geborgd bij den procureur-generaal, polak, Stud. 218 [1888].
- Hij was de joernalist, volgens zijn woordekeus blijkbaar niet een Nederlander, misschien dezelfde, die in 1664 als Frederick Ambrosius van Bergen, scheepscorporaal, vermeld wordt, godËe molsb., Reizen in Z.-A. 1, 66 [1916].
- Woordklank.
- 1°. Accent, klemtoon.
- Accent, woord-klank, galm, Woorden-Schat [ed. Haarlem, 1650].
- Woordklank. Tenor. Voculatio, HANNOT-V. HOOGSTR. [1704]. weidenbach [1808].
- 2°. Klank van een woord gezien als een geluidsstroom, met uitsluiting van het inhoudelijke aspect.
- Ende zoo hebbe ik die zanghen, thusschen wijlen gestelt op mijne geluyden ofte woordtklanken, met u E. boek selffs naermaels vergeleken, om die te behouden ende vereffenen, zoo veel mijn zanghgeluyden kunden toerekken, in HOOFT, Br. 4, 251 [1642].
- Moed, geen woordenklanken zonder zin, v. hogendorp, Gedenkschr. 3, 76 [1794].
- Hei! hei! niet zoo ruw, zachtjes een beetje … 't hoeft niet stuk, zei ze telkens, al rekkend, en in de moeilijk uitgestooten doffe woordklanken was merkbaar de moeite die ze deed om haar kwelling te verbergen, coenen, Zwakke 116 [1896].
- In al deze gevallen is met de woordklank niet alleen een zekere voorstelling verbonden, maar wordt tegelijk een emotie teweeg gebracht, de vooys, Verz. Taalk. Opst. 2, 124 [1907].
- Invloed van de woordspelling op de woordklank heeft dus in sommige gevallen bestaan en bestaat nog, 1, 120 [1914].
- 3°. Spraakklank.
- Vermits in 't eerste maken van nieuwe Woord-klanken de tong onbedreven is, zo bleef door dit groote verschil de uitting der klanken te beter onderscheiden, l. ten kate, Aenl. 2, 13 [1723].
- Het letterschrift is de aanwijzing, hoe een woordklank door de spanning en beweging der spraakwerktuigen moet worden voortgebracht, l.a. te winkel, Grondbeg. Ned. Spell. 2 [1863].
- Woordkleefsel, voor- of achtervoegsel. Alleen bij MONTANUS aangetroffen.
- De Woortcleefsels zijn Derdendeelen der VVoorden, die uit Ondervvoordleeden bestaen, montanus, Spreeck. 2, 131 [1635].
- Woordenknecht.
- 1°. (Pejor.) Predikant.
- De woorden-knecht, uytstreckende sijn hant, Als hem (t.w. een bedelaar) af-ketsende, Godt help u, seyde, VERSTEGEN in BUITENDIJK, Calvinisme 184 [1617].
- 2°. Iem. die al te zeer uitgaat van den vorm van een taaluiting, niet van den psychischen of emotioneelen inhoud.
- Willen wij dus geen woordenknechten worden, dan moeten wij ook aanvangsnotie en eindnotie niet zoo maar gelijk stellen met vooropplaatsing en achteraanzetting der woorden, V. GINNEKEN in N.Tg. 5, 281 [1911].
- Woord(en)koppeling, (abstr.) het verbinden van woorden tot een nieuw geheel; (concr.) woord dat op die wijze gevormd is.
- benau, Ned. en Fr. Wdb. [1809].
- — Ons hedendaegse Nederlandsch … bezittende … niet alleen die gemakkelijkheid van Woord-koppeling, die aen de Grieksche Tael haren grootsten luister toebragt, maer ook … die gewigtige en nooit genoeg te prijzene eigenschap, dat ze altoos het Waerdigste en Zakelijke deel van een Woord ons allernadrukkelijkst doet uitspreken; terwijl nogtans het Grieksch, 't Latijn, en 't Fransch, Spaensch, en Italiaensch te deerlijk aen die zijde gaen hinken, l. ten kate, Aenl. 1, 11 [1723].
- Verder is het verkieselijk bij infinitivische woordkoppelingen en dergelijke, verbindingsteekens te bezigen, als: het heen-en-weêr-loopen, het over-en-weêr-gebabbel, brill, Holl. Spraakl. 206 [1846].
- In eene taal, die het onwaardeerbaar vermogen der woordkoppeling in zoo buitengewone mate bezit … zou het streven naar volledigheid in het verzamelen van dien rijken woordenschat eene stellige dwaasheid zijn, M. DE VRIES, Dl. I, XLVIII [1882].
- Behalve duizend soortgelijke, veelal met de mode en de plaatselijke of stedelijke omstandigheden voorbijgaande uitdrukkingen en wonderlijke woordkoppelingen meer, heeft de student bovendien nog een zekere doorgaande algemeen koddige manier van praten, die aan alle beschrijving ontsnapt, v. ginneken, Handb. 1, 515 [1913].
- Woordenkraam, stortvloed van weinigzeggende woorden.
- KRAMERS, Ned.-Fr. Wdb. [1862]. v. dale [1898 ?].
- — Toen …, in 1432, de Oostenrijksche stam begon, hield men het spreken en schrijven van vreemde Fransche en Vlaamsche woorden voor zoo fraai, dat de dichters en rhetorijkers er naderhand hunne verzen, tot walgens toe, mede opvulden; zelfs duurde dit, totdat eindelijk de taalverbeteraars, Hooft, Vondel, en lateren, al die vreemde woordenkraam, zoo veel mogelijk, opruimden, en uit de latere schriften verbanden, fokke, Verz. W. 10, 278 [1798].
- De erbarmlijkste Fransche zangspelen verminkt en verengelscht, de hoogdravendste woordenkraam …, moorden op moorden, tooneelen van afgrijzen en ontzetting, dit alles maakt thans het thema van het Engelsch treurspel uit, Alg. Handelsbl. 11 Sept. 1830, 6 a.
- Oppervlakkig beschouwd is de man daar, om door Floris verzoend te worden met eenige Hollandsche Edelen: die 'n ”oude Maagschaps veet op z'n stam voedden.” Zóó staat er! In 't voorbygaan: het woord ”stam” speelt 'n zeer voorname rol in Bilderdyks pseudaristische woordenkraam, multatuli 7, 102 [1873].
- Leert, leert van mij, dat al die vleierij En woordenkraam der mannen vóor het trouwen Valsch is en niets dan bittre spotternij, goeverneur, G. en R. 160 [1874].
- Woordkramer, iem. die een stortvloed van nietszeggende woorden uitkraamt.
- KRAMERS, Ned.-Fr. Wdb. [1862]. KOENEN [1920 ?].
- Woordkramerij, woordenkraam.
- KRAMERS, Ned.-Fr. Wdb. [1862]. KOENEN [1920 ?].
- — Schrandere Mannen, die zig, door geene schoolsche woordkramerijen, wilden laten bewegen, om iets … van 's menschen onafhanglijke vrijheid, los te geven, V. HEMERT in Mag. Crit. Wijsg. 1, 40 [1799].
- Woordenkrijg, woordenstrijd. Alleen aangetroffen in de aangeh. wdb.
- PLANT. [1573]. SASBOUT [1576]. MELLEMA [1618]. HEXHAM [1648 ? 1678]. KRAMERS, Ned.-Fr. Wdb. [1862].
- Woordenkrijger, iem. die een woordenstrijd voert. Alleen aangetroffen in de aangeh. wdb.
- PLANT. [1573]. SASBOUT [1576].
- Woordkunde, lexicologie. Alleen aangetroffen in het aangeh. wdb.
- v.d. velde en sleeckx [1861].
- Woordkundig, betreffende de woordkunde, de woordafleidkunde. Alleen aangetroffen in de aangeh. wdb.
- Woórd-kundig, étymologique, benau, Ned. en Fr. Wdb. [1809].
- Woordkundig, étymologique. Lexicologique, v.d. velde en sleeckx [1861].
- Woordkundige, lexicoloog, hij die de woordafleidkunde beoefent. Alleen aangetroffen in wdb.
- BENAU, Ned. en Fr. Wdb. [1809]. OLINGER [1822]. V. DALE [1872 ? 1898]. KUIPERS [1901].
- Woordenkunst, vermogen om een emotie, een gedachte fraai te verwoorden.
- De liefdeloose harsen-kunt pooght steets te pralle ” met schoon te kallen, Doch ware wijsheyts hooghste punt, soeckt God in alle ” meest te gevalle, Wie die in sich bevijnt ” die sal bemercken, Dat woorden-kunst is wijnt ” want 't meeste nut verschijnt ” in goede wercken, bredero 3, 562 [161.].
- 't Is Abraham, die, op myn bladen, Met zyn Geloof en Heldendaden, Zoo veel myn Woordenkunst vermagh Gezet is in den heldren dagh, hoogvliet, Abr. * 4 v° [1727].
- Woordkunst (zie ald.).
- Woordlas, woordlassing, opzettelijke, korte rust tusschen twee woorden. Alleen bij MONTANUS aangetroffen.
- De Woordlassing heeft tot middel eenige Rust, dewelke tussen twee woorden van een Snee comt, door dat haer ooverstapping geschiet met niet-aesemen, of niet-spreeken, montanus, Spreeck. 2, 142 [1635].
- De verzierde Rust machmen Woortlas of ooc Woortpoos noemen. Voorbeelden hier van heeftmen tussen elke twee woorden der volgende drie Sneen: Daer is, niet zwaerder, dan Gout, Ald.
- Woord(en)leer, lexicologie, leer van den woordenschat.
- KRAMERS, Ned.-Fr. Wdb. [1862]. heremans [1869].
- Woordlid.
- 1°. Lettergreep.
- Een Woordlit is een Uitspraec, vvelke een vryje Snapklanc begrijpt, montanus, Spreeck. 2, 111 [1635].
- Merkt, déze twee Calomnen begrijpen, alle stomme lettren ende geluyden, zoo enkele als t'zámen gevoegde, met de welke alle woorden in onze Néderlandsche Tále beginnen, geene uytgezonderd, zonder dat nochtans geene der zelver den naam, of geluyd van een zilb, of woordlid, mag gegéven worden, alzoo de zelve maar beginzelen der zilben, of woorden zijn, v.d. ende ** 2 r° [1654].
- Dése is aen de fransche stomme e niet ongelyk. Men vind-se ook in het laetste woord-lit van bóven, hebben, vinden, woorden, lauter ens.: ook in de laetste en naelaetste grépe van wandelen, Vlaenderen, Pinksteren, dondersche, v. daele, Tydv. 6, 3 [1806].
- 2°. Lidwoord. Alleen in de wdb. aangetroffen.
- Woordlid, woordjen in de Letterkonst voor een Naamwoord komende om desselfs geslagt, getal en geval aan te wyzen, MARIN [1701]. HALMA [1710]. SEWEL [1766]. MARIN [1793]. gallus [1911].
- Woordenlijst, lijst met de afzonderlijke woorden van een taal (of van een deel van de taal, van een vak e.d.), al dan niet met opgave van grammaticalia (meervoud, geslacht, vervoeging enz.), zonder woordverbindingen en definities.
- WEIDENBACH [1808]. v. dale [1872 ?].
- — Mijn heer! Dewijl, op voorstel van Gecommitteerden tot het algemeen omschryvend Woordenboek der Maatschappye, in de Jaarlijksche Vergadering van 1786. besloten is, eene Alphabetische Woordenlijst uit de voorhanden zijnde excerpten te vervaardigen, en ten dienste der Leden te doen drukken, ontvangt Gy hier nevens … de reeds afgedrukte bladen dier Woordenlijst, CLIGNETT voor Wdl. Maatsch. v. Letterk. [1787].
- Ik weet niet of ”broek” mannelyk is, en heb geen lust het optezoeken, vooral omdat ik 't toch niet begrypen zou, al vond ik ”broek, m.” in 'n woordenlystje. Onlangs vond ik géén m. achter natie. Dat zal 'n scherpe geestigheid van Siegenbeek geweest zyn, multatuli 3, 226 [1862].
- Woordenlijst voor de spelling der Nederlandsche Taal, titel v.e. werk v. M. DE VRIES en L.A. TE WINKEL [1866].
- Hoeveel is er niet, dat alleen bestaat in den volzin, waarin de woorden onderling samenhangen, en van dit alles bespeurt men niets in eene woordenlijst, die de naamwoorden slechts opgeeft in den nominatief, de verba in de onbepaalde wijs, kluyver, Crit. Kil. 123 [1884].
- De Hoofdstukken 17 t/m 22 daarvan, bevatten belangrijke bijdragen over Guinee en het werk wordt besloten met een woordenlijst voor Kameroen, bij de marees, Beschr. v. Gunea [1912].
- Woordenmaker, iem. die woorden ”smeedt”.
- KRAMERS, Ned.-Fr. Wdb. [1862].
- — Zoud gy wel gelooven dat het niets anders is als de zelfde reden, die my zo zeer aan U verbind, en dat gy met plotseling te vallen op de Taalzuiveraars en Meesters Woordemakers een algemeene en onuitwisselyke spyt in dat Volkje hebt verwekt, op dewelke Uwe vertogen, als een vaartuig op een zandplaat, zyn blyven hangen, v. effen, Spect. 4, 41 [1732].
- Woordmaker.
- 1°. Bij SMYTERS wsch. zooveel als ‘redenaar’. Vgl. wortmacher in D.W.B. 14, 2, 1606. Ook de bet. ‘advocaat’ is niet geheel uitgesloten.
- Voorsprake oft Advocaet. … ghedencker, woordtmaker …, redenaer, schoonspreker enz. smyters, Epith. Aa 3 r° [1620].
- 2°. In de volg. aanh. mogelijk iem. die in holle phrasen spreekt, zwetser. Vgl. wortmacher in D.W.B. 14, 2, 1606.
- Lvther, Caluinus, Memno en den hoop van Godts Woortmaeckers vvaren niet soo cloec Als ic, verstegen, Nederd. Epigr. 37 [1624].
- Woordmelodie, melodisch verloop van de klanken in een woord.
- De lyriek die vooral het gemoedsleven in woordmelodie brengt, KALFF, Gesch. Ned. Letterk. 2, 73 [1907].
- Woordmerk, (handelst.) fabriek of handelsmerk dat (i.t.t. een figuur- of beeldmerk) enkel bestaat uit woorden of een combinatie van letters en cijfers, veelal in een karakteristieken vorm weergegeven.
- Dat wel is waar … is opgeheven de bepaling …, dat een merk niet uitsluitend mag bestaan in gewone letters, cijfers of woorden, maar dat daarmede niet is losgelaten het … vereischte van een merk, in den zin van een met het oog waarneembaar teeken, daar anders de overlegging van een cliché … niet ook voor een woordmerk zoude zijn gehandhaafd, Weekbl. v.h. Recht 30 Jan. 1911, 2 a.
- Woordmerk. Aan het enkele woord, zonder meer, kan het vermogen worden toegekend om te dienen tot onderscheiding van iemands fabrieks- of handelswaren van die van anderen, 10 Juli 1911, 1 a.
- Woordmisbruik, verkeerd gebruik van een woord.
- KRAMERS, Ned.-Fr. Wdb. [1862]. gallus [1911].
- — Woordmisbruik gewettigd door het gebruik (bijv. gouden oorijzer, koudvuur, enz.), KUIPERS [1901].
- Woordmuziek, muzikaal element in het woordgebruik (b.v. herhaling van klanken).
- Woord-Muziek. Hier zit den Wijngod zelf met zijnen platten kroes Op zijn gezadeld ros … Fijnheden als het voortzetten van de z en de t doen het hem in dat ”zitten” ”met zijnen platten kroes” ”op zijn gezadeld ros” van den wijngod, VERWEY in Taal en Lett. 10, 293 [1900].
- Woordnaad, hetz. als woordband. Alleen bij MONTANUS aangetroffen.
- De Vereeniging der vvoorden in een Reedensnee …, geschiet door middel van een Woordbant: vvelke ic ooc Woordnaet noem. Deeze Vereeniging, als ooc de Woordbant, veroorzaect door de Ooverstapping van het eene Woort eens Snees in het andere, ende … vande eene Woorttrap inde andere. Is tweederlei: 1 Zooming of luidende Binding, 2 Lassing, of rustende Binding, montanus, Spreeck. 2, 142 [1635].
- Woordnieuwvorming, neologisme, nieuw woord. In de vroegere psychiatrie inz. voor ”eigen gemaakte woorden, soms verkregen door verminking of aaneenbakking van bestaande woorden (bijv. ”lettering” voor ”letters”)” (V.D. HOEVEN, Psychiatrie 98 [1913]).
- Woordomzetting, omzetting van woorden in een zin, inversie; verplaatsingen van een woord.
- AGRON en LANDRÉ [c. 1813]. v. dale [1872 ?].
- — Woordomzettingen of veranderingen, waardoor deels de zin korter en duidelijker en de stijl strakker en krachtiger, deels de dictie juister of regelmatiger wordt, leopold 2, 461 [1903].
- Woordontleding.
- 1°. Analyse van woorden in hun samenstellende, beteekenis- of functiedragende deelen (morphemen) of in hun klanken (phonemen).
- WEIL. [1811]. v. dale [1872 ?].
- — Om den weg van agteren nae te sporen, die de Woorden in haren aenwasch geloopen hebben, is de Kennis van de Woord-ontleding of Ontworteling zo gewigtig, dat men, als bij uitstek, de gantsche Aflei-kunde met dien naem zou mogen doopen, l. ten kate, Aenl. 2, 34 [1723].
- Met die diepere wroetingen heb ik mij … niet opgehouden, maar blootelijk de vorming, afstamming en verwantschap der woorden … beschouwd, voor zoo ver zulks door Woordontleding duidelijk en zigtbaar wordt, lulofs, Woordafleidk. 3 [ed. 1860].
- Eigen woordontleding komt licht voor bij samenstellingen, de vooys, Verz. Taalk. Opst. 2, 388 [1916].
- 2°. Taalkundige ontleding van een zin naar de soort der woorden (tgov. redekundige ontleding).
- De woordontleding vangt aan met onderscheidenlijk op te geven, wat ieder woord eigentlijk is, Ned. Taal 3, 181 [1858].
- Met den naam van woordontleding hoort men al meer en meer bestempelen, wat eigentlijk taalkundige of liever spraakkunstige ontleding heeten moet, 6, 9 [1861].
- Hierbij: woordontleedkundig.
- Ik heb … de Etymologische en Woordontleedkundige beginselen van onzen voortreffelijken oud-Nederlandschen Taalkenner Lambert ten Kate Hermansz. tot leiddraad genomen, lulofs, Woordafleidk. 3 [ed. 1860].
- Woordontleening, ontleening van een woord (uit een andere taal).
- Woordontlening uit een vreemde taal, vooral als die op grote schaal plaats heeft, gaat gewoonlik door de bemiddeling van een aantal mensen, die in een of ander opzicht een groep vormen: een sociale groep of een groep van vakgenoten, V. WIJK in N.Tg. 4, 281 [1910].
- Woordoorsprongkunde, woordsoortleer.
- Door de Woord-Oorsprongkunde onderscheid men de Woorden in zékere Spraakdeelen, die by de Néderduitsen waarlyk Tien in getal zyn, indien men het Zelfstandig en het Toevoeglyk Naamwoord onderscheiden aanmerkt, v. belle, Ned. Spraakk. 14 [1755].
- Woordoorsprongkunst, hetz. als woordoorspronkelijkheid of als woordoorsprongkunde.
- De Woord-Oorsprongkonst (Etymologia), v. belle, Ned. Spraakk. 1 [1755].
- Woordoorspronkelijkheid, herkomst, oorsprong van woorden, etymologie. Mog. ook is hier bedoeld: woordafleidkunde. Alleen in de wdb. aangetroffen.
- HANNOT-V. HOOGSTR. [1704]. KRAMERS, Ned.-Fr. Wdb. [1862].
- Hierbij: woordoorspronkelijkheidskunde, etymologie, wetenschap, studie van de herkomst der woorden; wellicht ook: woordafleidkunde.
- Als wy alle de schuilhoeken, doolhoven enz. van de woord-oorsprongkelykheids-kunde doorsnuffelen, zullen wy eindelyk ontdekken … welke deze Koning Erythras eigentlyk geweest is, v. ranouw, Kab. 4, 248 [1720].
- Woordorde, volgorde van de woorden in een zin, woordschikking.
- Wij willen nu trachten een antwoord te vinden op de volgende vragen: Welke betrekking bestaat er tussen vrije woordorde en een ingewikkeld verbuigingsiesteem? Taal en Lett. 5, 354 [1895].
- De uitroep heeft dezelfde woordorde als de objectieve vraag, de vreese, Gallicismen 637 [1899].
- Woordpaar, twee woorden die, formeel of semantisch, nauw met elkaar verbonden zijn.
- Evenals bij de ww. vinden wij ook bij de bnw. enkele woordenparen zonder en met ge-. Wanneer wij natuurlijk spreken, zeggen wij alleen heel, streng, trouw en wis, doch wij schrijven veelal gestreng, getrouw, gewis en bijna uitsluitend geheel: de heele week, het heele boek, schijnt ons al te veel met onze gewone manier van spreken overeen te komen! j.w. muller, Verspr. Opst. 6 [1891].
- Synoniemen of tegenstellingen, door voegwoorden tot woordparen verbonden, of ook alleen maar in gedachte telkens aan elkaar geassociëerd, oefenen invloed op elkanders vorm en beteekenis, te winkel, Inl. 251 [1904].
- Vergelijken we de woordparen handig - links, verstandig - dom, gezond - ziek, beleefd - lomp e.d., dan blijkt dat wij wel spreken van onhandig, onverstandig, ongezond, onbeleefd, maar niet van: onlinks, ondom, onziek of onlomp, de vooys, Verz. Taalk. Opst. 2, 154 [1920].
- Woordplaatsing, woordschikking.
- Uit eerbied en ontzag voor het oudere goede ben ik dus te rade geworden het by Grimm afgedrukte eerste gedeelte, 3474 versen beslaende, als grondtext te volgen, plaetsende de varianten van het handschrift onder dien text, in afzonderlijke kolommen. Doch de aldus opgeteekende variæ lectiones waren zoo groot …, dat ik het min belangryke verschil van spelling en van woordplaetsing onopgemerkt liet, voor Reinaert (ed. WILLEMS) VIII [1836].
- Maar gelooft gij, vroeg Acilius, dat al die beweging der taal, al die kracht van het gevoel, al die speling eener bevallige woordplaatsing, al dat lenige der overgangen, al die zoete klanken, met het gemoed in harmonie, - gelooft gij, dat het Chinesche schrift dat alles kan uitdrukken? geel 43 [1838].
- Woordenpraal (zie ald.).
- Woordenpracht.
- 1°. (In positieven zin) Prachtige, schitterende woorden.
- Met wat gevoel, met welk een kracht, Zijn wij in staat ons uittedrukken! In Grootheid dient ons woordenpracht, Ja ijder aanslag kan gelukken, kumpel, Gedenkst. 95 [1783].
- En Gij, die met uw taal steeds zoo verruklijk toovert, Racine! … 'k Beef om Britanicus, gruw van Athalia; En, zuiver als het blad der jonge Lenterozen, Verrukt me uw woordenpracht, bevallig uitgekozen! helmers, Holl. N. 181 [ed. 1814].
- Wie geeft mij woordenpracht, waarmede ik, uit den blauwen, dat peersch halfduister na kon schilderen, dat ik zie, zoo ver mijn uiterste ooge en krachten henenschouwen, GEZELLE (ed. BAUR) 2, 243 [1887].
- Ik laat het dus: maar zegge nog hoe geheel die dichtwereld geuit staat en gekleed in onvergelijkelijke zeggingskracht en woordenpracht, verriest, Vl. K. 1, 106 [1901].
- 2°. (In negatieven zin) Hoogdravende, bombastische taal, woordenpraal.
- Hy moog zijn krijgsbedrijven Wijdloopig voor het oor van 't Grieksche heir beschrijven, Om, 't geen hy mooglijk eens in sombre schaauw der nacht En eenzaam ondernam, met valsche woordenpracht Te voeren in het licht! da costa 1, 445 [1821].
- 't Zijn daden die wij, Vlaamsche lieden, den Heere blij zijn aan te bieden; 't zijn daden, neen, geen woordenpracht, 't zijn daden die Gods hert verwacht, GEZELLE (ed. BAUR) 3, 714 [1894].
- Woordprachtig, hoogdravende, bombastische taal sprekend. Alleen in de wdb. aangetroffen.
- PLANT. [1573]. MELLEMA [1618]. HEXHAM [1648 ? 1678]. D'ARSY [1651]. meyer, Woordenschat [1669 ? 1805].
- Woordenpronk, hoogdravende, bombastische taal, woordenpraal.
- Wanneer eenmaal alles ongemeen moet zijn, dan worden taal- en woordvoeging niet meer naar de muzijk der poëzij gebogen … Dan mist men de ware uitdrukking der natuur, en stelt geleenden woordenpronk in hare plaats, v.d. palm, Red. 3, 85 [1822].
- De Heer S. kwam mij altijd als een nagebleven Romantieker voor, die gezochtheid en schetterenden woordenpronk voor schoonheid hield, v. vloten, IJselkout 222 [1855].
- Woordenpronkerij, hetz. als woordenpronk.
- Van hier, van hier een' ijdlen zang, Die noch de tranen op de wang, Noch 't bloed door 't wallend hart doet bruischen! Die ijdle woordenpronkery Voor de Almacht neemt dier Poëzy, Wier wet het vast gestarnt' doet ruischen, BILD. 8, 134 [1808].
- Woordraadsel, vroeger: woordenraadsel, raadsel waarbij men een woord moet vormen uit de afzonderlijk gegeven deelen (woorden, woorddeelen, afbeeldingen) of door vervanging of verwijdering van letters of lettergrepen; logogryphe.
- V. MOOCK [1846]. v. dale [1872 ?].
- — Zoo wordt b.v. het woord balk aangeduid door de afbeelding van een bal met eene k er achter, enz. De Fransche taal leent zich uitnemend tot zulke woordraadsels wegens het groote verschil tusschen spelling (en diensvolgens beteekenis) en uitspraak, b.v. cent (honderd), sans (zonder), sens (zin), sang (bloed), welke woorden dezelfde of nagenoeg dezelfde uitspraak hebben, Boek d. Uitv. 6, 17 [1869]. winkler prins, Encyclop. 12, 195 b [1879].
- Woordenreeks, reeks van achter elkaar staande woorden die een zekere semantische eenheid of klankeenheid vormen.
- Zij zullen zeggen: ”Wat! ik de schoonheid van een vers niet voelen?” en zich dan verdiepen in herdenken van die zalige oogenblikken, dat ze zich gestreeld voelden door de welluidendheid van in anderen of in henzelven geboren woordenreeksen, v. eeden, Stud. 4, 297 [1902].
- De agglutineerende talen daarentegen hebben het beginsel van samenstelling veel meer ontwikkeld en onderscheiden zich van de Indogermaansche door het verbinden van meer dan twee, ja van talrijke woorden, of m.a.w. door het vastplakken van woordenreeksen, te winkel, Inl. 95 [1904].
- Op het dichterlike ritme komt het dus aan. Dat kan ook buiten een bepaald schema de vers-vorm aannemen; zonder dat ritme geeft elk schema een gekadanseerde woordenreeks die niets met poëzie uit te staan heeft, de vooys, Verz. Taalk. Opst. 2, 325 [1906].
- Woordregister, alphabetisch register van in een werk besproken of voorkomende woorden (tgov. personen- of zakenregister).
- WEIDENBACH [1808]. KRAMERS, Ned.-Fr. Wdb. [1862]. gallus [1911].
- — Volkomene Nederlandtsche Concordantie ofte Woordt-register des Nieuwen Testaments, titel v.e. werk v. J. MARTINUS en A. TROMMIUS [1672].
- Volkomene Nederlandsche Concordantie ofte Woord-register des Ouden Testaments, titel v.e. werk v. A. TROMMIUS [1685].
- Het zal uit dit Woordregister … vrij dikwijls in 't oog loopen, dat in onze taal niet slechts woorden uit het Latijn overgenomen zijn …, maar ook in het stuk der Geslachten 't Latijn gants niet zelden een invloed gehad heeft, bild., Geslachtl. 1, 19 [1832].
- Woordrhythme, rhythme van een woord.
- De kinderen (hadden) voor het eerst mangelpers (amandelpers) geproefd, en de naam gehoord. Toen de volgende dag het gesprek er op kwam, was dat vreemde, voor 't eerst gehoorde woord verbleekt … N(6) zei marsepein, waarbij de overheersende begrips-associatie (smaak en uiterlik) gesteund werd door de overeenkomstige klanken ma en p, en het woordritme, de vooys, Verz. Taalk. Opst. 2, 385 [1916].
- Woordenrij, woordenreeks.
- Willen wij levende taal schrijven, dan hebben wij onze woorden zóó te kiezen en bijeen te passen, dan hebben wij onze constructies zóó te wenden, dat onze woordenrijtjes aan de rhythmenwet gehoorzamen getrouwelijk en net, V. GINNEKEN in N.Tg. 4, 11 [1910].
- Woordenrijk, vroeger: woordrijk.
- 1°. Van personen: de beschikking hebbend over een grooten woordenschat, eloquent.
- Woordtrijck, woordtsalich, woordich. Plein de parolles, plant. [1573].
- Woord-rijck, Verbosus, KIL. [1599]. v. dale [1872 ?].
- — Vreemd werkt toch de blydschap; die maakt zy praatagtig, deeze doet zy zwygen. Chrisje vond … geene woorden om uit te drukken, hoe verheugd myn gezelschap haar maakte. Onze deftige jonge Heer was byzonder woordenryk, WOLFF en DEKEN, Leev. 1, 76 [1784].
- Laat ons dan ook de vryheid (dewyl wy zo woordenryk niet zyn, als gy) om met daaden te toonen, wat ons gevoelen in het midde van dit alles is, Sem, Cham en Japhet 36 [1800].
- In dubbelzinnigheid ligt de levensvoorwaarde. In woordenrijk verzwijgen de levenskracht, buys, Stud. 1, 316 [1869].
- Cats, in het dagelijksch leven steeds woordenrijk, stond bij deze onverwachte mededeeling met den mond vol tanden, de beaufort, Geschiedk. Opst. 1, 89 [1889].
- Van menschelijke uitingen.
- ”Nou, heerschop!” is zijn woordenrijk antwoord, ”de lui willen zoo veul zeggen; 'tzou er kwed uitzien as we 't alles leuven wouwen”, BEETS, C.O. 223 [1840].
- Laten wij ook ter zijde hen wie belangen tijdelijk vereenigen, evenals die woorden- en tranenrijke vriendschappen der ”Stammbücher” en vriendenalbums uit den sentimenteelen tijd, chantepie de la s., Chr. Leven 2, 53 [1912].
- Soms met een negatieve connotatie: veel hoogdravende woorden gebruikend, maar weinig zeggend.
- Alle de woorden van dien woordenrijken man wegen bij mij ligt, zeer ligt … en ik maak geene zwarigheid, om de opgesmukte taal van dien winderigen losbol aan u voor te lezen, loosjes, Bronkh. 3, 25 [1806].
- 2°. Van een taal: een rijken woordenschat bezittend.
- SEWEL [1766]. v. dale [1898 ?].
- — Onze tael heeft veel gemeyns met die de welke van alle talen der wereld de beste, de gesierdste, de woord-en-konstrykste is, de Grieksche, VERLOOY, Verh. 70 [1788].
- Laet ons … Het woordryk Nederduitsch doen kennen aen heel de aerd! Dan zal het belgisch volk door deugd en tucht en orden, Haest waerlyk nederlandsch, ter volkenbake worden, willems, Nal. 50 [1818].
- Het is op deze wijze dat, de spelling van Siegenbeek en de spraakkunst van Weiland ook in de zuidelijke provinciën als de beste algemeen erkend en gevolgd wordende met de verbeteringen, welke later nog onderling kunnen worden aangenomen, de Zuid-Nederlanders ook aan hunne voortreffelijke en woordenrijke taal eer en luister zullen helpen bijbrengen, R.G.P. 27, 580 [1822].
- Woordenrijkdom.
- 1°. Van personen: het woordenrijk-zijn.
- KRAMERS, Ned.-Fr. Wdb. [1862]. v. gelderen [1909].
- — Na 1815 zouden de Zuidelijke broeders daar verandering in brengen met hun levendigheid, hun woordenrijkdom, hun min of meer liberale, zelfs revolutionaire begrippen, voor v. hogendorp, Gedenkschr. 5, XIX [1901].
- 2°. Van een taal: het bezitten van een grooten woordenschat. In de aanh. in concreten zin: woordenschat.
- KRAMERS, Ned.-Fr. Wdb. [1862].
- — Zij (de schrijftaal) is, in overeenstemming met haren naam, hoofdzakelijk beperkt tot eene zekere eenheid in woordenrijkdom en in schrift, kluyver, Crit. Kil. 124 [1884].
- Woordenrijkheid.
- 1°. Van personen: het woordenrijk-zijn.
- BENAU, Ned. en Fr. Wdb. [1809]. v. dale [1872].
- — De platheid en gewoonheid der uitdrukking, die zich door geene woordenrijkheid, door geene zeldzame buigingen of uitgangen, door geene terug roeping van verouderde woorden laat bedekken of verhelpen, V.D. PALM, Sal. 2, 179 [1808].
- Ik verbeeld mij dat uwe vrouw vraagt: ”Is er nog al wat aan dat boek?” En gij zegt bij voorbeeld - horribile auditu voor mij, - met de woordenrijkheid, die eigen is aan gehuwde mannen: ”Hm … zóó … ik weet nog niet”, multatuli, Max Havelaar 1, 155 [1860].
- Wanneer de Vertegenwoordiging, zooals zij thans bestaat, niet alleen elke voorgaande door hare woordenrijkheid evenaart maar zelfs verre achter zich laat, dan is het aan geene moeilijker te vergeven dan aan haar, buys, Stud. 1, 354 [1869].
- 2°. Van een taal: het bezitten van een grooten woordenschat.
- Oogenschijnlijk; want een grondige beoefening der taal zal ons leeren, dat er geen twee woorden bestaan, die volmaakt dezelfde beteekenis hebben. Was dit wel 't geval, de veelheid van woorden onzer taal zou bij het onderzoek naar haar meerder of minder rijkdom volstrekt niet in aanmerking mogen komen. Zulk een woordenrijkheid zou ballast, op het zachtst uitgedrukt, nutteloos zijn, Ned. Taal 6, 188 [1861].
- Woordenschat (zie ald.).
- Woordscheiding.
- 1°. Splitsing van een woord in twee of meer woorden. Alleen bij MONTANUS.
- De Woordscheiding is, vvaer door een Enkel vvoort tot twee of meer verandert, montanus, Spreeck. 2, 136 [1635].
- 2°. (Drukk.) Spatie.
- HEREMANS [1869]. v. dale [1872 ?].
- Woordschikking (zie ald.).
- Woord(en)schoon, woordenpracht (1°).
- De eerste begon: ”Ros rot de rijst in stekel-duisternis …” Jongen, wat was dat grappig! Ik had er pret om. En toen ik eindelijk het echte had gevonden, het schoone vers: ”Steil rijst de rots, en braam- en stekel-wisch die hatende om heur breeden flank zich kleefden, omhoeden daar een poel van duisternis waarom ze een doornenkrans van weedom weefden,” toen duurde het nog geruimen tijd eer het machtige woordschoon den suggestieven invloed van den spot geheel verdreven had, v. eeden, Stud. 4, 306 [1902].
- Wat hechtte Thomas aan woordenschoon of schrijversroem? KALFF, Gesch. Ned. Letterk. 2, 444 [1907].
- Woord(en)schrift, schrijfwijze waarbij een syllabe of geheel woord door één bepaald teeken wordt uitgedrukt (hiëroglyphen of het Chineesche schrift).
- Wanneer in het woordschrift eene geheele lettergreep door één teeken voorgesteld wordt, noemt men het syllabenschrift, l.a. te winkel, Grondbeg. Ned. Spell. 1 [1863].
- Hoezeer het beeldschrift der Mexicanen en het woordenschrift der Chineezen ver beneden de klankaanduiding der Egyptenaars staat, was deze laatste echter onvolkomen en ontoereikend, Boek d. Uitv. 6, 20 [1869].
- Vivat's Encyclop. 6300 a [1900-'08].
- Woordsmeder, iem. die nieuwe woorden maakt of invoert.
- HALMA [1778]. v. dale [1872 ?].
- Woordsmederij, het maken of invoeren van nieuwe woorden.
- AGRON en LANDRÉ [c. 1813]. v. dale [1872 ?].
- Woordsmeding, het maken of invoeren van nieuwe woorden.
- Het uitbreiden van kennissen, of vormen van wetenschappelijke Systemata, 't geen noodzakelijk nieuwe woordsmedingen, en, met eene nieuwe wijze van denken en voorstellen, ook nieuwe wijzen van zeggen voortbrengt, bild., Versch. 3, 4 [1822].
- Woordsnede, woordsnee, rustpunt tusschen twee woorden, caesuur. Alleen bij MONTANUS aangetroffen. Vgl. rede(n)snede (Dl. XII³, 844).
- Spreec-letter is Spraec, welc een Lettergront vervat. Ic noem deeze Spreec-letteren, om te onderscheiden vande Merkletteren … Men machse ooc bequaemelijc VVoortsneen noemen: om datse de Naestverste stof van de Woorden zijn, en minder als de Leeden der Woorden, montanus, Spreeck. 2, 27 [1635].
- Woordsoort, klasse van woorden met een gemeenschappelijke eigenschap of gemeenschappelijke eigenschappen, m.n. wat de verbindbaarheid betreft.
- KRAMERS, Ned.-Fr. Wdb. [1862]. v. gelderen [1909].
- — Het verschil der woordsoorten wordt vooral daargesteld door de verschillende rol, welke ieder woord in de rede vervult, brill, Holl. Spraakl. 208 [1846].
- En zoo kunnen wij doorgaan alle woordsoorten met hunne verschillende onderverdeelingen eenvoudig uit den taalvorm af te leiden; en het zou van groot belang zijn voor deze vormelijke taalkategorieën een reeks namen te hebben, die niet met de namen der betekeeniskategorieën samenvielen, V. GINNEKEN in N.Tg. 5, 284 [1911].
- Woordenspel.
- 1°. Het spelen met woorden, het combineeren van woorden als intellectueel spel, zonder de werkelijke bedoeling om tot een beteekenisvolle taaluiting te komen, of om daardoor iets te bewijzen of aannemelijk te maken dat niet te bewijzen of aannemelijk te maken is.
- WEIL. [1811]. v. dale [1872 ?].
- — De Stoïcynen de kracht dezer tegenwerping' wel gevoelende, namen (doch te vergeefs) hunne toevlugt tot de onderscheiding van eene goede en eene verkieslijke zaak. De eerste was bij hen de gelukzaligheid, dat is, in hunnen zin, de deugd zelve; de laatste bepaalden zij, door te zeggen, dat die dingen eerder te verkiezen dan te verwerpen zijn, dat men wel doet, dezelven te nemen, zo men ze krijgen kan. - Het woordenspel is hier zoo duidelijk, dat zelfs een blinde het met handen tasten kan, Mag. Crit. Wijsg. 4, 412 [1801].
- U is zy (de poëzie) meer dan ijdel woordenspel, Dan kunst, waartoe ze een geestlooze aard vernedert, BEETS, Dicht. Verh. 4 [1834].
- En voorzeker zal de jeugdige Hooft van zijnen vader de kunst niet geleerd hebben, om ten gevalle van een nietig, schoonschijnend woordenspel de waarheid te verloochenen, veegens, Hist. Stud. 1, 35 [1843].
- Men vermijde woorden, zoo vatbaar voor verkeerde uitlegging, en dit te eer omdat het ook hier om niets anders dan zuiver woordenspel te doen is, buys, Stud. 1, 13 [1865].
- In zooverre geeft de rechtsgeleerdheid slechts een ijdel woordenspel ten beste met haar definitie: ”justitia est perpetua et constans voluntas jus suum cuique tribuendi”, daar de armoede niets heeft, quack, Soc. 1, 288 [1875].
- Werd zijne kunst erkend en gewaardeerd, niet minder was hij zelf gezocht om zijn onuitputtelijke luim, zijne groote gevatheid, zijn weergaloos gemak om onze taal zoodanig te kneden, dat het gesprek een voortdurend vermakelijk woordenspel werd, E. Haard 1880, 216 a.
- 2°. Woordspel (1°), woordspeling.
- Bij den dood van Post, die slechts twee dagen ziek was geweest, kon de vernuftige dichter (Huygens) de verzoeking tot woordenspel ook met dat te post heengaan niet bedwingen, waardoor dit grafschrift naar spotternij zweemt, veegens, Hist. Stud. 1, 115 [1864].
- Woordspel.
- 1°. Het gebruik van een woord of een combinatie van woorden in verschillende beteekenissen tegelijkertijd, om een bep. effect te bereiken, woordspeling.
- Woordspel. Flip heeft er, voor grof geld, den regter Vleugel staan; Nu moet er links een dito aan: Thans Vleugels aan zijn Huis - laatst Vleugels aan zijn Stal! Hoe schoon dat alles Vliegen zal, staring 4, 100 [1789].
- Over de ”woordspelen” en de ”kinderrijmpjes” heeft onlangs de ”Nederlandsche Spectator” een paar artikeltjes gegeven, en er den wensch bijgevoegd, dat die eens verzameld mogten worden, ter gouw, Volksverm. 303 [1871].
- Heeten heeft de volgende beteekenissen: Genoemd worden; Heet maken. Dit gaf aanleiding tot een paar woordenspelletjes: Hoe heeten ze nen oven in 't Fransch? - Un four! - G'en zijt er niet: men heet hem gelijk in 't Vlaamsch - met hout! de cock en teirl., Kindersp. 8, 167 [Zegelsem, 1908].
- 2°. Woordenspel (1°).
- Volgt, eindelijk, het geluk den deugdzaamen man, immer in deze waereld, na? - Ei, laat ons elkänder niet langer met iedel woordspel vermaaken! V. HEMERT in Mag. Crit. Wijsg. 5, 259 [1802].
- Het was ook niet omdat zij in de beschrijving van Johans werk, die in fantastisch, bijna dolzinnig woordspel het opstel aanvulde, wederom telkens haar eigen afschuwelijk verwrongen beeld herkende, v. eeden, K. Meren 249 [1900].
- Ook zwakkere begaafdheid dringt door, met nu en dan een zweem van echt geluid, - maar verloopt dan ook tamelijker zeker in ijdel woordspel, schijnmooi, mode en manier, v. eeden, Stud. 4, 316 [1902].
- Woordspelend, een woordspeling bevattend, met een woordspeling.
- Begrijp ik Bredero's bedoeling wel, dan laat hij dus Koren Jansz onder de bedrijven deze woordspelende aardigheden werkelijk ”vertrecken”, d.i. vertellen, ofschoon ook eene andere opvatting mogelijk is, Ts. 18, 151 [1899].
- Woordspeler, iem. die veel woordspelingen debiteert.
- heremans [1869].
- Woordspeling (zie ald.).
- Woordspelling, spelling van een woord.
- Invloed van de woordspelling op de woordklank heeft dus in sommige gevallen bestaan en bestaat nog, de vooys, Verz. Taalk. Opst. 1, 120 [1914].
- Woordstam, stam van een woord.
- brill, Holl. Spraakl. 120 [1846].
- Onder Woordstam verstaat men den vorm van een woord, dien men verkrijgt door het woord van buigingsuitgangen, voor- en achtervoegsels te ontdoen, N. en Z. 7, 1, 179 [1884].
- Woordenstel, woordschikking. Alleen in wdb. aangetroffen.
- HANNOT-V. HOOGSTR. [1704]. HALMA [1778]. weidenbach [1808].
- Woordenstrijd, woordenstroom (zie die woorden).
- Woordentaal, in woorden uitgedrukte taal (tgov. gebarentaal, algebraïsche taal, beeldtaal enz.).
- Het (t.w. het werkwoord) is toch in de uitdrukking onzer denkbeelden door middel van dat gene, wat wij woordentaal noemen, het teeken, de uitbeelding van den band, die zich ons verstand tusschen twee begrippen of voorstellingen denkt, LULOFS, Redekunst 145 [1823].
- Door de vorming der woordentaal verhief zich de mensch boven dezen ruwen toestand (t.w. van de gebarentaal), Boek d. Uitv. 1, 1, 3 [1864].
- 't Is verloren, dat wij zoeken, en voor nieten altemaal, naar gespraaktheid in de boeken, naar geleerde woordentaal, GEZELLE (ed. BAUR) 3, 751 [voor 1899].
- De algebraïsche taal kent geene andere reglementeering dan die van het algebraïsch denken zelf. Welnu op al deze punten geldt van de woordentaal juist het tegendeel! … De woordentaal is géén loutere verstandstaal, de taal is niet de uiting van gedachten alleen, V. GINNEKEN in N.Tg. 4, 194 [1910].
- Woordtarief, tarief, vaste prijs per woord bij het telegrafeeren.
- V. GELDEREN [1909]. v. dale [1914 ?].
- Woordteeken.
- 1°. Wachtwoord.
- PLANT. [1573]. SASBOUT [1576]. MELLEMA [1618]. HEXHAM [1678].
- 2°. Teeken om de juiste uitspraak van een woord te bevorderen (klemtoon-, koppel-, samentrekkings-, afbrekings- en deelteeken).
- KOENEN [1903 ? 1920].
- Woordentolk, verklarend woordenboek, m.n. van vreemde woorden.
- KOENEN [1920 ?].
- — Woorden-tolk of verklaring der voornaamste onduitsche en andere Woorden, in de hedendaagsche en aalöude Rechtspleginge voorkomende, titel v.e. werk v. TH. BOEY [1773].
- Woordtoon, woordaccent.
- KRAMERS, Ned.-Fr. Wdb. [1862]. v. dale [1872 ?].
- — De klemtoon kan zoowel een geheel woord, ja eenen ganschen zin, als eene syllabe in een woord treffen. Van daar onderscheidt men drie soorten van tonen, eenen syllabentoon, eenen woordtoon en eenen zintoon, brill, Holl. Spraakl. 187 [1846].
- Woordentwist (zie ald.).
- Woorduitgang, uitgang van een woord, vooral buigingsuitgang of suffix.
- KRAMERS, Ned.-Fr. Wdb. [1862]. KUIPERS [1901].
- — Dat Nehalennia van onze Taale moet gehaalt worden: niet van Neel-haal-inne …: maar van alle, of gelijk onze Voorouders spraken, ealle, en door voorzettinge van de N, Nealle, de Godinne van 't Heelal; waar by de Romeinen … hunnen woord-uitgang nia voegende, en de h tusschen e, a, zettende …, het woord Nehalennia … gevormd hebben, gargon, Walch. Ark. 1, 138 [1715].
- Aanmerkingen over Aar, Er, Ier, enz.: Dat Makelaar, Wreeker, Tuinier, enz.: Manlyk zyn, kan men niet aan deeze Woorduitgangen toeschryven, v. belle, Wegwyzer 27 a [1748].
- Woorduitlating, weglating van een woord, ellips.
- HALMA [1710]. KRAMER-V. MOERBEEK [1787]. v. dale [1872 ?].
- Woordvariant, elk van de locale of regionale woorden voor een begrip waarvoor elders in het taalgebied een ander woord voorkomt (beschouwd ten opzichte van elkaar); (licht) afwijkende vorm van een woord, die etymologisch met dat woord geïdentificeerd kan worden.
- Bij een onderzoek op brede schaal zullen ongetwijfeld reeksen van woorden aan te wijzen zijn, karakteristiek voor een bepaalde streek. In de eerste plaats komen voor dit onderzoek in aanmerking de zelfstandige vertalingen van éénzelfde uitheemse tekst; in de tweede plaats de woordvarianten in omwerkingen en afschriften, de vooys, Verz. Taalk. Opst. 2, 423 [1921].
- Woordverbinding, woordgroep, vaste verbinding.
- v. gelderen [1909].
- — Verbale woordverbindingen, als in acht nemen, te weeg brengen, te leur stellen, te stade komen, dank zeggen, brill, Holl. Spraakl. 164 [1846].
- De zamenvoeging is eene woordverbinding, welke zonder wezenlijke verandering harer beteekenis weder opgelost kan worden, 169 [1846].
- Hij (Marnix), die, naar het oordeel van bevoegde rechters, zoo voortreffelijk Fransch schrijft, schreef het Hollandsch even zuiver als Spieghel, zuiverder zelfs, in zooverre hij zich niet tot die onnatuurlijke woordverbindingen en afleidingen verlokken liet, waarin Spieghel behagen schept, fruin, Tien J. 288 [1859].
- Een overdracht staat eerst dan volkomen vast, als men dezelfde woordverbinding met de letterlike betekenis kan aantonen, de vooys, Verz. Taalk. Opst. 2, 244 [1915].
- Woordverbreken, het niet-nakomen van zijn woord, zijn belofte.
- Wat hecht ge, onheilige! aan uw woord? Uw laatste deugd is woordverbreken, tollens 10, 167 [1848].
- Woordverbreker, hij die zich niet aan zijn woord houdt, zijn belofte niet nakomt.
- V. DALE [1884]. v. gelderen [1909].
- — De God, voor wien ik kniel, verdelgt den logenspreker: Der Christnen God alleen - straft Hij geen woordverbreker? Acht Hij den meineed ligt? ter haar, Ged. 2, 183 [1849].
- Woordverbreking, het zich-niet-houden aan zijn woord.
- AGRON en LANDRÉ [c. 1813]. KUIPERS [1901].
- — Al de bij- en slingerpaden … van huichelarijen, valsche opgaven, woordverdraaijingen, woordverbrekingen, onderkruipingen, lasteringen, en wat al vonden meer! V.D. PALM, Sal. 7, 52 [1816].
- Woordverdraaier, iem. die aan een woord opzettelijk een andere beteekenis geeft dan die waarin de spreker of schrijver het bedoeld heeft.
- AGRON en LANDRÉ [c. 1813]. v. dale [1872 ?].
- Woordverdraaiing, het opzettelijk aan een woord een andere beteekenis geven dan die waarin de spreker of schrijver het bedoeld heeft.
- AGRON en LANDRÉ [c. 1813]. v. dale [1872 ?].
- — 'Er is zulk een naauw verband tusschen kwaadaartige Spotternyen, belachelyke Sophisteryen en scurrile Woordverdraaijingen, dat de Latynen deze drie dingen uitdrukken met een en het zelve woord calumniari, HOFSTEDE, Tweede Apologie 314 [1786].
- Geen opvatting is hem te onjuist, geen woordverdraajing te gewaagd, geen verplaatsing van theses te ongerymd of te … brutaal, mits die oneerlykheden hem 'n oogenblikje lang slechts den schyn verzekeren van 'n overwinning, multatuli 5, 114 [1871].
- Woordverkeering.
- 1°. Woordspeling berustend op den gelijken of bijna gelijken klank van verschillende woorden; calembour.
- Onder de discipelen van Euclides telt men Eubulides, die, zoo men zegt, een opperbaas in de thans zoogenoemde calembourgs was, en alles wat men maar zeide, door eene of andere woordverkeering of zinsverduistering wist tegen te spreken, fokke, Verz. W. 7, 216 [1809].
- 2°. Stijlfiguur bestaande in de verbinding van een woord met een ander zinsdeel dan dat waarop het betrekking heeft (b.v. een goed glas wijn voor een glas goede wijn).
- Woord-verkeering. … Hypallage, benau, Ned. en Fr. Wdb. [1809].
- Woordverklaarder, iem. die woordverklaringen geeft.
- AGRON en LANDRÉ [c. 1813]. v. dale [1872 ?].
- Woordverklaring, verklaring van de beteekenis(sen) van woorden of woordverbindingen in een tekst.
- WEIDENBACH [1808]. v. dale [1872 ?].
- — Men zal er echter noch Etymologien noch Woordverklaringen vinden dan die ophelderingen behelzen, bild., Geslachtl. 1, 13 [1832].
- Nog zijn er maar ruim twee eeuwen verloopen, en de staten overzetting van den Bijbel, de werken van Hooft en van zijne tijdgenooten maken, voor het tegenwoordige geslacht, uitvoerige woordverklaringen noodwendig, Ned. Taal 5, 254 [1860].
- Bij de uitlegging onzer oude schrijvers komt het niet enkel aan op woordverklaring en tekstcritiek, m. de vries, Taalk. Opst. 270 [1879].
- Leert men de uitgaven, de tekstcritiek, de etymologieën en woordverklaringen van De Vries eerst in 't historisch licht ten volle waardeeren en bewonderen, evenzoo staat het eigenlijk geschapen met zijn lexicographischen arbeid, j.w. muller, Verspr. Opst. 118 [1909].
- Woordverplaatsing, verplaatsing van woorden waardoor de gewone zinsconstructie wordt doorbroken, m.n. inversie.
- AGRON en LANDRÉ [c. 1813]. v. dale [1872 ?].
- — Wij (willen) praten over de woordvolging: ”Een huivring door uw leden trilde” ”of gij - betoonen blijft uw fieren aart” enz. Als, een geheel stukje dòòr, het oude heerscht, kan ik er best in berusten, maar het komt mij wat bedenkelijk voor, om, waar het onze Syntaxis geldt, oud en nieuw door èèn te mengen. Woordverplaatsing om 's Nadruks wille is iets anders - dat spreekt van zelf, staring, Br. 240 [1839].
- Woordverplaatsing (inversie) of afwijking van den gewonen zinbouw is dus regel, en meestal wordt het voorwerp vooropgesteld ”Blanke, fijn gesneden Tabak biedt de ondergeteekende aan HH. winkeliers aan, enz. ”, v.d. meulen, Courant 2, 165 [1885].
- Woordvervorming, verandering van een woord (in de uitspraak, maar m.n. in den vorm (o.a. door apocope, syncope, paragoge enz.)).
- KRAMERS, Ned.-Fr. Wdb. [1862].
- — De twéde Eigenschap der woorden, voor zo veel zy als klanken aangemerkt worden, wordt van de Latynsche Taalgeleerden met een Grieksch woordt Metaplasmus genoemd, dat wy Woordvervorming vertaalen. Déze Woordvervórming is niets anders, als eene verandering der woorden in de uitspraake, Verh. N.V.A. 33 (ed. 1728) [c. 1675].
- Metaplasmen of Woordvervormingen, LULOFS, Redekunst 242 [1823].
- De voornaamste van dergelijke Woordvervormingen in het Nederlandsch zijn dezelfde, die men ook in het Latijn aantreft, namelijk 1) de Antithesis of Letterverwisseling, 2) de Prosthesis of Voorklamping enz., 243 [1823].
- De voornaamste dezer woordvervormingen zijn door J. te Winkel bijeengebracht in zijn leerzaam boek: ”De grammatische figuren in het Nederlandsch”, waaruit allerlei voorbeelden van voorvoeging, afwerping, achtervoeging, afkapping, gelijkmaking, uitstooting, uitlating, samensmelting, invoeging en omzetting van letters kunnen worden geput, verdam, Gesch. Ned. Taal 146 [1890].
- Woordassimilaties door klank- en begripsfaktoren, of woordvervorming door klank- en begripsassimilatie, de vooys, Verz. Taalk. Opst. 2, 160 [1908].
- Woordverwantschap, onderlinge verwantschap van woorden.
- KRAMERS, Ned.-Fr. Wdb. [1862]. v. gelderen [1909].
- Woordverwisseling, vervanging van een woord door een ander.
- AGRON en LANDRÉ [c. 1813]. v. dale [1872 ?].
- — Izabelle, hier door (t.w. door het lied ”O wenschlijk houwlijks-lot”) als getergt en uitgelokt, konde dit niet onbeantwoord laten …, dies zy met eene kleine woord-verwisseling op den zelven toon ophief, by wege van Tegenzang. O zorglijk houwlijks-lot, gargon, Walch. Ark. 2, 51 [1717].
- Wij (hebben) in hem slechts een nieuwen wils-escamoteur te begroeten, die … op ongeoorloofde wijze de door Schopenhauer aangetoonde alomtegenwoordigheid van den wil op het gevoel overdraagt, om haar misschien wel als iets van eigen vinding ter markt te voeren, terwijl het niets anders blijft dan een door lompe woordverwisseling kwalijk verholen diefstal, Tijdspiegel 1897, 1, 159.
- Woordverzamelaar, iem. die de woorden van een taal opteekent, m.n. om daarvan een woordenlijst of woordenboek te maken.
- Sprekende van onzen ouden woordverzamelaar: ”Cornelis van Kiel of verlatiniseerd Kilianus, Kiliaen”, GEZELLE (ed. BAUR) 4, 412 [1865].
- Woordverzameling, verzameling waarin (de) woorden van een taal zijn opgeteekend.
- IJzegrim. Dit woord is van eene geheel nieuwe uitvinding; men zal het dus in eenig oud of nieuw woordenboek, van Kiliaan af, tot de nieuwste woordverzamelingen toe, te vergeefs zoeken, fokke, Verz. W. 10, 131 [1798].
- Woordvirtuoos, iem. met een virtuoze taalbeheersching en grooten woordenrijkdom.
- Van der Palm is dikwijls niets dan 'n woord-virtuoos, en Multatuli ook wel eens 'n enkele keer, N.Tg. 3, 292 [1909].
- Woord(en)vitter.
- 1°. Iem. die kleingeestige aanmerkingen over woorden maakt.
- HANNOT-V. HOOGSTR. [1704]. v. dale [1898 ?].
- — De spraakbuigbare Woord-vitters, met woorde-stroppen en onontvlechtelijke knoopen, als met een omgeworpen halsband omwoelen, oudaan, Agrippa * 5 v° [1661].
- 2°. Purist.
- V.D. VELDE en SLEECKX [1861]. v. dale [1872 ?].
- — Kijvaadje uitspruitsels … waar metze de hairachtige woordvitters stof tot twisten geven, oudaan, Agrippa 445 [1661].
- Woordenvitterij.
- 1°. Het maken van kleingeestige aanmerkingen over woorden.
- SEWEL [1766]. v. dale [1872 ?].
- — Johannes Scotus, een leeraar scharpzinnig om verstaan, maar wat voorbariger tot twist hier uit is eindelijk de schoolsche Godgeleertheid allenskens tot Woordvitterijen vervallen, oudaan, Agrippa 445 [1661].
- Ik heb de uit den Nederlander overgedrukte artikelen nog eens overgelezen. Very poor stuff! Woordenvitterij, chicane, en weinig meer. En welk een toon! in B.H.G. 77, 279 [1854].
- 2°. Het streven de taal te zuiveren van vreemde woorden en uitdrukkingen, purisme.
- V.D. VELDE en SLEECKX [1861]. v. dale [1872 ?].
- — Op bladz. 133 leest men, dat uitdrukkingen, als: Het is van daag zoo koud; - Die man is zoo arm; - De vrouw heeft zoo'n hoofdpijn; - De kinderen zijn zoo stout; - Men moet zoo veel voor lief nemen, zeer plat zijn, tot de taal van het gemeen behooren, en beter onderrigten tot een niet onvernuftige woordenvitterij verleiden, Ned. Taal 1, 161 [1856].
- Woordenvlechter, iem. die woorden ”aaneenvlecht”, in de litt. aanh. in spottende toep. op een dichter.
- meyer, Woordenschat [1669 ? 1805].
- — Hy (een algemeen poëet) is … Een suffer waer hy sitt: een algereed bedichter Van rouw, van vrolickheit; een haestigh woorden-vlichter; Een misgeboort van 't School; een wilde Latinist; Een windigh wan-geback van Semelen en gist, huygens 1, 134 [1623].
- Woordenvloed, stortvloed aan woorden.
- KRAMERS, Ned.-Fr. Wdb. [1862]. gallus [1911].
- — Alleen Thersites nog schreeuwt onophoudlijk door: Gewoon den woordenvloed, in 't ledig brein besloten, Moedwillig, zonder orde, in schimptaal uit te stooten, v. 's gravenweert, Il. 1, 49 [1818].
- By moed en heldenkracht huist zachtheid van gemoed; By dwaasheid, woordenvloed en ijdel klankgeklater, BILD. 13, 253 [1819].
- ”Wilt gij de besluiten der Almacht doorgronden?” riep de dichter, die inmiddels was opgestaan en thans in een woordenvloed losbrak, E. Haard 1880, 27 a.
- Hou toch op, mijn ooren tuiten! Wil dien woordenvloed toch stuiten! c. veth, Wissewas 14 [1918].
- Woord(en)voeging, woordschikking, syntaxis.
- COMENIUS, Deure d. Talen 211 [1642]. v. dale [1872 ?].
- — De Woortvoeging is het tweede deel der Spraekkunst, dat de Woorden leert geschiktelyk samenstellen, om eene rede te maeken, moonen, Nederd. Spraekk. 256 [1706].
- Nu staet ons nog te overwegen het tweede deel der Spraekkunste, by de Latynen Syntaxis, by ons Woordvoeging genoemt, f. de haes, Spraekk. achter Nag. Ged. 126 [c. 1760].
- Gelijk bekend is, bestaat Weilands Spraakkunst uit twee voorname deelen, de spelling en de woordvoeging, Ned. Taal 5, 35 [1860].
- In deze parabelvertalingen met hun eenvoudige verhaalzinnetjes, komen echter de zuiver-dialectische woordvoeging en zinsverbinding, de locale kleur van het idioom, alsmede de gevoelssfeer, die als een wolk over de heele taal hangt, niet altijd evengoed tot hun recht, v. ginneken, Handb. 1, 33 [1913].
- Woordvoerder (zie ald.).
- Woordvolgorde, volgorde van woorden in een woordgroep, woordverbinding of zin.
- Onze vroegere letterlijke vertaling vogelstruis werd door verandering der woordvolgorde (struisvogel) tot eene ware samenstelling, want in 't Nederlandsch, zooals in alle Germaansche talen, wordt de naam der soort achteraan en die van de zelfstandigheid, die het geheele woord tot eenen naam van een onderdeel der soort maakt, vooraan geplaatst, te winkel, Inl. 93 [1904].
- Woordvoorraad.
- 1°. Al de woorden en woordverbindingen van een taal.
- En is de uitdrukking woordenschat misschien overdreven en daarom ongepast, dewijl met schat het denkbeeld van ”het onuitputtelijke” gepaard gaat, en is het daarom ook beter van woordvoorraad te spreken? verdam, Gesch. Ned. Taal 70 [1890].
- De woordvoorraad en de semantiek der volkstaal eischen verder onze volle aandacht. Het is een fabel, dat deze heele voorraad slechts uit een paar duizend woorden zou bestaan, schrijnen, Volksk. 2, 46 [1916].
- Op een enkele ”taalfout” na, en een enkel ”onjuist” gebruikt woord, spreken ze (kinderen na hun zesde) immers de taal van hun omgeving, al beheersen ze de woordvoorraad nog niet in volle omvang, de vooys, Verz. Taalk. Opst. 2, 374 [1916].
- 2°. Al de woorden en woordverbindingen die een persoon kent.
- Gelijk ook hij, die eenen genoegzamen woorden-voorraad in zijne moederspraak heeft leeren vergaderen, zijne tong niet zal behoeven te wringen in eene vreemde bogt by nuttelooze basterdwoorden, BOGAERS, Verh. Uiterl. Welsprekendh. 253 [1840].
- Woordvorm, vorm van een woord, beschouwd onder het aspect van de veranderingen die erin op kunnen treden bep. door verbuiging of vervoeging resp. door klankwetten.
- Om den zamenloop van eene vloeibare letter met eene weeke halve vokaal (h, w, j) te voorkomen, wordt in sommige woorden en in zekere woordvormen de hardstomme t aangenomen, te weten, in mijnentwege, allenthalve en in andere zamenstellingen met wege en halve, brill, Holl. Spraakl. 83 [1846].
- De aangehaalde woordvormen van alle vreemde talen, ook van de grieksche, (werden) in onze gebruikelijke letter gezet, KRAMERS, Kunstwdt. VII [1847].
- Ik spreek een taal, die als Neêrduitsch klinkt en inderdaad Hoogduitsch en Fransch is, met Hollandsche woordvormen, v. lennep, K. Zev. 1, 224 [1865].
- Van de woorden overgaande tot de woordvormen, vinden wij in de declinatie allereerst de doorgaande omschrijving van alle genitieven met des en der door van den en van de (of eigenlijk alleen het laatste), of door zijn of haar (zen, der): Die vrouw der kind is ziek, j.w. muller, Verspr. Opst. 9 [1891].
- Woordvormen, woorden maken uit klanken of een samenstel van klanken.
- Overdenk zijne Goedheid … dat Hij (God) ons 't vermogen gegunt heeft van de Letterklanken te maken, van het Woordvormen, van het Taelvoeren, l. ten kate, Aenl. 1, 8 [1723].
- Woordvormend element, o.a. in toep. op affixen.
- Welke diensten echter lijk, loos, rijk etc. ook op hun eigen hand in de taal verrichten - alle zijn tevens woordvormende elementen geworden, d. i. elementen die dienen om den grammaticalen stand en rang van een afgeleid woord, als onderscheiden van het grondwoord waaraan het gehecht is, kort, klaar en krachtig aan te wijzen, WHITNEY, Taal en Taalstudie 1, 185 [1884].
- Woordvorming, het vormen van woorden op grond van bepaalde procédés (thans inz. door afleiding en samenstelling, in het ide. ook door ablaut); wijze waarop woorden gevormd zijn; leer van de woordvorming.
- AGRON en LANDRÉ [c. 1813]. v. dale [1872 ?].
- — Dit middel van woordvorming (ablaut) voert ons terug tot den oorsprong onzer taal zelven, tot eenen tijd, toen de klank des woords nog zoo weinig bestemd was, dat hij verschillende wijzigingen toeliet, welke, eenmaal onderscheiden, tot uitdrukking der verschillende bepalingen van het door den wortel beteekend begrip konden dienen, brill, Holl. Spraakl. 125 [1846].
- Niet de uitspraak alleen, de heele taal, de woord- en zinvorming verandert door 't geloof, multatuli 3, 299 [1862].
- Hij (Bilderdijk) ijvert voor die leer met verterenden gloed - en laat zijne poëzie er onder lijden. Allerlei wanstaltige woordvormingen komen in deze periode op, Gorter, Lett. Stud. 2, 110 [1869].
- De woordvorming of afleiding (etymologie) leert de wijze kennen, waarop uit woordklanken en woorden nieuwe woorden zijn ontstaan, TERWEY, Ned. Spraakk. 128 [1883].
- Bij deze verdeeling en ordening van een woordenboeksartikel zou men gaarne willen steunen op, en zoo noodig verwijzen naar eene algemeene, systematische beteekenisleer of semantiek en naar eene leer der Nederlandsche woordvorming, Taal en Lett. 9, 217 [1899].
- Bovendien beperkten mijn aantekeningen zich in hoofdzaak tot woordvorming en woordbetekenis, de vooys, Verz. Taalk. Opst. 2, 375 [1916].
- Woordvorscher, etymoloog.
- KRAMERS, Ned.-Fr. Wdb. [1862]. v. dale [1898 ?].
- Woordvorsching, etymologie.
- Lyö luidt ook somtijds Lynö (Bliksemeiland), omdat Thors hamer erop nederviel … ja, waar schiet ook de woordvorsching te kort? hansen, Reisbr. 182 [1860].
- 't Flaauwe lampje van de woordvorsching laat niet toe om in den nacht van het eerste ontstaan der woorden door te dringen, Ned. Taal 5, 122 [1860].
- De onderzoeker legt er zich allicht bij neer, wanneer hij er in slaagt voor een anders op zich zelf staand woord van 't Germaansch of een zijner onderdeelen een verwante vorm in eene der Indo-Germaansche talen te ontdekken. Stellig brengt men zoodoende de woordvorsching een stap vooruit, FRANCK in Taal en Lett. 1, 133 [1891].
- Woordwisselig, woordenwisseling (zie die woorden).
- Woordzaaier, praatjesmaker, betweter.
- Sommighe Epicureeussche ende Stoyssche Philosophen disputeerden met hem (Paulus), ende die sommighe seyden. Wat wilt dese woordt sayere segghen? Maer dandere seyden. Het scijnt te wesen een vercondigher van nieuwe goden, Leuv. Bijbel, W.A.T. (Hand.) 17 D [1548].
- Soo het u lust sommige Hollandtsche Kercken te doorwandelen, ghy sult u verwonderen datter soo veel Theologanten in woorden-saeyers, soo veel Predicanten in lasteraers, soo veel vrede-verkondigers in voorgangers van factien, ende trompetters van scheuringe zijn verandert, BARLAEUS, Discours A 2 v° [1616].
- Woordenziften, kleingeestige opmerkingen over woorden maken.
- AGRON en LANDRÉ [c. 1813]. v. dale [1872 ?].
- — Waertoe dan dit woorden-siften, om te seggen dat niet de placaten, maer der menschen boosheyt de huychelye veroorsaeckt? uytenbogaert, Br. 3, 1, 344 [1627].
- Hoor, Nantje, woordenziften, mogen zy, letterklieven kunnen zy, waer een gedacht waerderen, een gevoel beseffen, dit mogen dit kunnen zy niet, dit was hun nooit gegeven en nimmer zal dit in hunne macht zyn, DE LAET in CONSC., Briefw. 2, 80 [1839].
- Vandaar: woordenzifter.
- HANNOT-V. HOOGSTR. [1704]. v. dale [1872 ?].
- — Als men met wargeesten of wispeltuurige woorden-zifters te doen heeft, wier gewoonte het is knorven in biezen zo als men zegt, te zoeken, en die zelden een Brief, volgens hun nieuwbakken oordeel, verwaardigen goed tekeuren, ten zy denzelve, half doorgestreept, twee of drie maalen herschreeven, en Koopmanägtig, niet Poëetisch, gestyleerd is, Koopman 1, 293 [1768].
- Vandaar ook: woordenzifterij.
- HANNOT-V. HOOGSTR. [1704]. v. dale [1872 ?].
- — Door dees' Filosofy Verviel d'eenvoudigheit tot woordeziftery, g. brandt, Poëzy 2, 179 [1664].
- Het zou ten uiterste moeijelijk zijn, over elk dezer drie Spreuken eene afzonderlijke verhandeling te schrijven, zonder in herhalingen te vervallen, of zich aan verdrietige woordenzifterij, en vervelende uitpluizingen schuldig te maken, V.D. PALM, Sal. 1, 285 [1808].
- Mogelik zien sommige lezers in deze aanmerking louter woordenzifterij, DE VOOYS in N.Tg. 5, 313 [1911].
© 2007 INL. Artikel geschreven in 1992.
woordenlijst.org
Woordenlijst Nederlandse Taal
Groene Boekje - online
Wörterbuch - Niederländisch
(E?)(L?) http://woordenlijst.org/
woordenlijst.org geeft eenvoudig toegang tot een collectie van bijna 170.000 woorden met in totaal 700.000 woordvormen, en gedetailleerde spellinginformatie of verwijzingen naar taaladviezen. De website is genomineerd voor Website van het jaar 2016.
De Woordenlijst Nederlandse Taal is in boekvorm te koop als het Groene Boekje
(E?)(L?) http://woordenlijst.org/leidraad
Inrichting van de Woordenlijst
- Leidraad inleiding
- Leidraad redactionele opmerkingen
1. Beginselen van de Nederlandse spelling
- 1.1 Beginsel van de standaarduitspraak
- 1.2 Beginsel van de gelijkvormigheid
- 1.3 Beginsel van de etymologie
2. Klinkers
- 2.1 Verenkeling van lange klinkers in een open lettergreep
- 2.2 Verdubbeling van medeklinkers op het eind van een gesloten lettergreep
- 2.3 /ee/ op het eind van een inheems woord
- 2.4 /ee/ op het eind van een Frans woord
- 2.5 Ie of i?
- 2.6 Oo voor ch
- 2.7 U voor w
- 2.8 Gesloten lettergreep voor -aard, -aardig, -achtig
- 2.9 Ei of ij?
- 2.10 Au of ou?
3. Medeklinkers
- 3.1 K of c?
- 3.2 K of qu?
- 3.3 T of th?
- 3.4 S of z?
- 3.5 X of ks?
4. Accenttekens
- 4.1 Vernederlandste Franse woorden
- 4.2 Niet-aangepaste Franse woorden
5. Klemtoonteken en uitspraaktekens
- 5.1 Klemtoonteken
- 5.2 Uitspraaktekens
6. Los, aaneen of met een koppelteken?
- 6.1 Woordgroep los
- 6.2 Samenstelling en afleiding aaneen
- 6.3 Samenstelling - bijzondere gevallen met koppelteken
- 6.4 Afleiding - bijzonder geval: afleiding van letter, cijfer, symbool of initiaalwoord
- 6.5 Samenkoppeling met koppelteken
- 6.6 Samenkoppeling in samenstelling
- 6.7 Woordgroep in samenstelling
- 6.8 Woordgroep of samenstelling?
- 6.9 Aaneenschrijven van telwoorden
- 6.10 Andere betekenis - anders geschreven
7. Klinkerbotsing
- 7.1 Welke klinkers botsen?
- 7.2 Hoe klinkerbotsing te vermijden?
- 7.3 Schema klinkerbotsing
- 7.4 Drie of meer opeenvolgende klinkerletters in ongelede woorden en afleidingen
- 7.5 Klinkerbotsing uitzonderingen
8. Samenstelling met tussenletters -e- of -en-
- 8.1 Samenstelling met tussenletters -e- of -en- (hoofdregel)
- 8.2 Drie gevallen waarin we de hoofdregel niet toepassen
- 8.3 Drie uitzonderingen op de hoofdregel
9. Afleiding met tussenletters -e- of -en-
- 9.1 Afleiding zonder tussen-n
- 9.2 Afleiding met -achtig, -dom of -schap
10. Samenstelling of afleiding met of zonder tussenletter -s-
- 10.1 Hoorbare tussenklank
- 10.2 Twee sisklanken
11. Werkwoorden
- 11.1 Zoek de stam
- 11.2 Tegenwoordige tijd
- 11.3 Verleden tijd van regelmatige werkwoorden
- 11.4 Voltooid deelwoord van regelmatige werkwoorden
- 11.5 Verleden tijd van onregelmatige werkwoorden
- 11.6 Voltooid deelwoord van onregelmatige werkwoorden
- 11.7 Gebiedende wijs
12. Engelse woorden in het Nederlands
- 12.1 Engelse samenstellingen en woordgroepen aaneen of los
- 12.2 Vervoeging van Engelse werkwoorden
13. Speciale meervouden van zelfstandige naamwoorden
- 13.1 Regelmatige meervoudsvormen
- 13.2 Woorden die eindigen op een lange klinker
14. Bezitsvorm van zelfstandige naamwoorden
15. Verkleinwoorden
- 15.1 Verkleinwoorden - hoofdregel
- 15.2 Grondwoord eindigt op lange klinker
- 15.3 Grondwoord van Franse herkomst
- 15.4 Grondwoord is initiaalwoord, letter, cijfer of symbool
16. Hoofdletters of kleine letters?
- 16.1 Hoofdletter voor een eigennaam
- 16.2 Persoonsnamen
- 16.3 Benamingen van plaatsen, windstreken, talen, volkeren
- 16.4 Benamingen van historische en terugkerende periodes
- 16.5 Benamingen van stromingen en overtuigingen
- 16.6 Namen van instellingen, merken, titels
- 16.7 Hoofdletter uit respect
- 16.8 Zelfstandige naamwoorden uit het Duits
- 16.9 Hoofdletter aan het begin van een zin
17. Afkortingen, symbolen, letterwoorden, initiaalwoorden, verkortingen
- 17.1 Afkortingen
- 17.2 Symbolen
- 17.3 Initiaalwoorden en letterwoorden
- 17.4 Verkortingen
18. Woorden afbreken
Lijst van vaktermen
Erstellt: 2015-11
woordspot.nl
Woordspot
(E?)(L?) https://woordspot.blogspot.com/
Elke week uitleg van Onze Taal en Talent (Malmberg) bij een lastig maar nuttig Nederlands woord.
Blogarchief
2016 (28)
2016 oktober (1)
- Nieuwe Onze Taal-rubriek voor scholieren bij Malmb...
2016 september (1)
- Gebruikersonderzoek Woordspot
2016 juli (1)
- opbeurend
2016 juni (4)
- prototype
- ontpoppen
- stimulans
- interactie
2016 mei (4)
- overdonderd
- verwezenlijken
- nuchter
- leedvermaak
2016 april (4)
- aandoenlijk
- zwichten
- recreant
- sluimeren
2016 maart (5)
- debuut
- in acht nemen
- aftrap
- ludiek
- duurzaam
2016 februari (4)
- innovatie
- potentieel
- frontaal
- commotie
2016 januari (4)
- doofpot
- pril
- ordentelijk
- continu
2015 (39)
2015 december (3)
- bakkeleien
- bühne
- prognose
2015 november (4)
- cruciaal
- ravage
- notulen
- mondiaal
2015 oktober (3)
- narcistisch
- imposant
- halsstarrig
2015 september (4)
- sjoemelen
- onstuimig
- blameren
- passant
2015 juli (1)
- aanbreken
2015 juni (5)
- escaleren
- gedupeerd
- belemmeren
- karig
- gestremd
2015 mei (3)
- tergend
- decolleté
- epicentrum
2015 april (3)
- tragisch
- ophef
- omstreden
2015 maart (5)
- teisteren
- rouleren
- belagen
- acuut
- sommeren
2015 februari (4)
- speculeren
- impuls
- illegaal
- scenario
2015 januari (4)
- corruptie
- azen
- identificeren
- insgelijks
2014 (41)
2014 december (3)
- nalatig
- onberispelijk
- hectisch
2014 november (4)
- slinken
- autoriteit
- pleiten
- ontketenen
2014 oktober (5)
- capaciteit
- weelde
- gênant
- laconiek
- afpersen
2014 september (4)
- ingetogen
- beschouwing
- streefcijfer
- inventief
2014 augustus (1)
- verzoenen
2014 juli (1)
- huichelaar
2014 juni (4)
- dwangsom
- catacomben
- heroïsch
- stramien
2014 mei (3)
- complex
- fusie
- dubieus
2014 april (4)
- wangedrag
- sanctie
- rigide
- devies
2014 maart (4)
- walhalla
- incasseren
- relativeren
- schuchter
2014 februari (4)
- veto
- vervoering
- oppositie
- laken
2014 januari (4)
- bewind
- afkondigen
- vastgoed
- vaandel
2013 (50)
2013 december (3)
- amnestie
- summum
- gard
2013 november (4)
- funest
- hypocriet
- chronisch
- formeel
2013 oktober (5)
- transformatie
- stereotype
- subsidie
- diplomaat
- markant
2013 september (4)
- propaganda
- bagatelliseren
- inflatie
- coalitie
2013 augustus (5)
- regime
- verjaren
- fervent
- averechts
- leek
2013 juli (4)
- moraal
- loyaal
- vrijpostig
- gissen
2013 juni (4)
- hiaat
- gijzelaar
- icoon
2013 mei (5)
- ironisch
- embargo
- umlaut
- Slavisch
- soeverein
2013 april (4)
- protocol
- ceremonieel
- ideologie
- leasen
2013 maart (4)
- passie
- melanoom
- verguisd
- manoeuvreren
2013 februari (4)
- toerekeningsvatbaar
- cookie
- wrang
2013 januari (4)
- bondskanselier
- poliep
- rijp
- kleinkunst
2012 (46)
2012 december (3)
- apocalyps
- pavlovreactie
- budget
2012 november (6)
- kitsch
- canon
- analyseren
- subjectief
- Woordspot via Facebook/Twitter
- premie
2012 oktober (4)
- opschorten
- grandioos
- uitbater
2012 september (4)
- decadent
- visum
- euforie
- consensus
2012 augustus (5)
- parodiëren
- hekelen
- paranoïde
- vehikel
- vroom
2012 juli (4)
- mascotte
- malafide
- bis
- dissident
2012 juni (4)
- onontbeerlijk
- plagiaat
- timide
- wezenlijk
2012 mei (5)
- afgunst
- talud
- bureaucratie
- sober
- botvieren
2012 april (4)
- controversieel
- suggestief
- louter
2012 maart (5)
- hypotheekrenteaftrek
- verschansen
- pleidooi
- conservatief
- fetisjist
2012 februari (2)
- crime
- mits
Erstellt: 2015-02
woxikon.nl
Lexikon und Wörterbuch
Woordenboek en databank voor synoniemen
(E?)(L?) http://www.woxikon.nl/
Woxikon, het gratis online-woordenboek. Het opzoeken van vertalingen, synoniemen, afkortingen en vervoegingen.
- Woordenboek - 10.459.035 vertalingen - Vertaal miljoenen woorden in vele talen met het gratis online woordenboek
- Synoniemen - 1.320.534 synoniemen - Woxikon biedt een van de meest uitgebreide lijsten van synoniemen.
- Rijmen - Het kan uitdagend zijn woorden te vinden die rijmen. Woxikon helpt je bij het vinden van passende woorden die rijmen.
- Werkwoorden - 84.859 vervoegde werkwoordsvormen - De vervoeging databank zorgt voor volledige vervoeging van werkwoorden, verbuigingen, en tot 20 vervoegde tijden.
- Word explorer - Leer hoe en wanneer een woord met Woxikon's spelling databank te gebruiken.
Woxikon begon als een louter woordenboek maar ontwikkelde zich tot een groot lexicon met vertalingen, synoniemen, rijmen, afkortingen en veel meer.
Woxikon is een multilinguaal woordenboek en lexicon van vertalingen, synoniemen en afkortingen. De online vertaler kan vertalen in duits, engels, frans, spaans, italiaans, portugees, nederlands, zweeds, russisch, pools, fins, noors en turks en het is gratis. Het wordt voortdurend verder ontwikkeld.
Bovendien, Woxikon biedt vervoegingstabellen en verklarende grammaticale notities.Wij adviseren hen te gebruiken als een aanvulling op het woordenboek.
Woxikon biedt vreemde talen liefhebbers een overvloed aan mogelijkheden om hun taalvaardigheden te ontwikkelen en te verbeteren.
X
Y
Z
Bücher zur Kategorie:
Etymologie, Etimología, Étymologie, Etimologia, Etymology, (griech.) etymología, (lat.) etymologia, (esper.) etimologio
NL Königreich der Niederlande, Reino de los Países Bajos, Royaume des Pays-Bas, Regno dei Paesi Bassi, Kingdom of the Netherlands, (esper.) Niederlando
Wörterbuch, Diccionario, Dictionnaire, Vocabolario, Dictionary, (esper.) vortaroj
A
B
C
D
E
F
G
H
I
INL
Genootschap Onze Taal
Waar komt hagelslag vandaan?
(E?)(L?) https://onzetaalwebwinkel.nl/boeken/waar-komt-hagelslag-vandaan
Uitgever: Thomas Rap
ISBN: 9 789400 407015
Wat heeft "ijsbergsla" met "ijsbergen" te maken? Liepen er ooit ezels over een "ezelsbruggetje"? Waarom worden politieke partijen "rechts" of "links" genoemd? En is dat "links" verwant aan "slinks"? Deze en 96 andere vragen worden beantwoord in "Waar komt hagelslag vandaan?", een coproductie van het Instituut voor Nederlandse Lexicologie (INL) en het Genootschap Onze Taal.
Erstellt: 2016-10
INL - Wkpv
Genootschap Onze Taal
Waar komt pindakaas vandaan?
en 99 andere vragen over woorden
(E?)(L?) http://www.inl.nl/inl-nieuws/990-waar-komt-pindakaas-vandaan
Wat heeft "ladderzat" met een "ladder" te maken? Waarom heet een "verdieping" niet een "verhoging"? Heeft er ooit een Aagje bestaan die heel nieuwsgierig was? Wie was dat dan? En waar zitten je "lurven"? Vroeg of laat komt er een moment dat je je zoiets opeens afvraagt.
Met het boekje "Waar komt pindakaas vandaan?" krijgt u snel een onderhoudend antwoord op deze en 99 andere prikkelende vragen over woorden. Het is gemaakt door het Instituut voor Nederlandse Lexicologie (INL) en het Genootschap Onze Taal. Ze bundelen hierin hun grote kennis op het gebied van woorden - én vooral ook hun ervaring in het helder en toegankelijk presenteren daarvan.
(E?)(L?) https://onzetaalwebwinkel.nl/boeken/waar-komt-pindakaas-vandaan
ISBN: 9789081986919
Wat heeft "ladderzat" met een ladder te maken? Waarom heet een "verdieping" niet een "verhoging"? Heeft er ooit een Aagje bestaan die heel nieuwsgierig was? Deze en 97 andere vragen over woorden worden beantwoord in "Waar komt pindakaas vandaan?".
Het boekje is gemaakt door het Instituut voor Nederlandse Lexicologie (INL) en het Genootschap Onze Taal. Ze bundelen hierin hun grote kennis op het gebied van woorden - én vooral ook hun ervaring in het helder en toegankelijk presenteren daarvan. Nu al de derde druk!
(E?)(L?) http://www.allesovertaal.nl/binaries/content/assets/standaardsites/allesovertaal/boekbesprekingen/2014/taalboek_1403_wel_pindakaas_geen_schijtlijster.pdf
TAALBOEK VAN DE MAAND ‘WEL PINDAKAAS, GEEN SCHIJTLIJSTER’ MEI 2014
Door Henk Jongsma, hoofdauteur Op niveau tweede fase eerste editie
Wel pindakaas, geen schijtlijster
Enige tijd geleden moest ik een cognitieve geheugentest ondergaan. Een van de opdrachten was: Noem binnen één minuut zo veel mogelijk vogels. Ik begon maar dicht bij huis: de mus, de spreeuw, de koolmees, de merel de lijster ... Ah, dacht ik, daar zijn er meer van: de zanglijster, de grote lijster, en toen schoot me ineens de schijtlijster te binnen. Die heb ik niet genoemd, want het is geen officiële vogelsoort. Maar ik dacht wel meteen: Wie zou dat woord eigenlijk bedacht hebben? Het leek me iets voor een verhaaltje van Midas Dekkers, of - nog beter - zo’n prachtige tekening van Peter Vos. Nee, van hem herinnerde ik me vooral reigers en mussen ... Kortom, ik was even afgeleid doordat ik me ineens afvroeg waar een woord vandaan komt.
Zo’n ervaring hebben we natuurlijk allemaal wel, dat je ineens struikelt over een woord. Raar woord eigenlijk, denk je, waar komt dat vandaan?, waarom noemen we dat zo?, enzovoort.
Het Instituut voor Nederlandse Lexicologie (INL) en het Genootschap Onze Taal kennen dit soort vragen natuurlijk ook. Laura van Eerten en Raymond Noë verzamelden, onder redactie van Kees van der Zwan, honderd antwoorden in het boekje "Waar komt pindakaas vandaan?" Duidelijk uitgelegd, heel leesbaar. Een prachtig boekje. Maar helaas, de schijtlijster staat er niet in.
...
Erstellt: 2016-10
J
K
L
Langenscheidt - Twb
Langenscheidt - Taschenwörterbuch
Niederländisch-Deutsch / Deutsch-Niederländisch
DE-NL / NL-DE
Langenscheidt Taschenwörterbuch
1.069 Seiten
Von Beersmans, Frans
1056 S., rund 95.000 Stichw. u. Wendungen Gebunden
Preis: 29,90 Euro
M
Middag, Guus
Rarewoordenboek
(E?)(L?) https://onzetaalwebwinkel.nl/boeken/rarewoordenboek
Uitgever: Uitgeverij Van Oorschot
ISBN: 9789028241817
"Behaspelen", "onk", "vek": jarenlang stond NRC Handelsblad-essayist en -columnist Guus Middag in Onze Taal stil bij dergelijke fascinerende, uit gedichten afkomstige woorden. De verhalen achter al die woorden beschreef hij op een puntige, precieze en geestige manier. De vijftig beste afleveringen uit dit fameuze ‘Woordenboek van de poëzie’, zoals de serie in Onze Taal heette, zijn bijeengebracht in het ‘Rarewoordenboek’. Het is een must voor iedereen die niet alleen over taal wil lezen, maar tegelijk ook van taal wil genieten. Met schitterende typografische kleurenillustraties.
Erstellt: 2016-10
Moerdijk, Fons
Das „Algemeen Nederlandse Woordenboek“ (ANW) und elexiko - ein Vergleich
(E?)(L?) http://pub.ids-mannheim.de/laufend/opal/pdf/opal08-1_moerdijk.pdf
Inhalt:
- 1. Parallelen und Unterschiede zwischen ANW und elexiko
- 1.1 Parallelen
- 1.2 Unterschiede
- 2. Suchformen im Allgemeinen
- 2.1 Das Dichotomiesystem
- 2.2 Einwände gegen das Dichotomiesystem
- 3. Spezielle Suchformen bei elexiko und im ANW
- 3.1 Die elexiko-Suche
- 3.2 Die ANW-Suche
- 4. Abschluss
- 5. Literatur
- 6. Nachschlagewerke
(E?)(L?) https://openaccess.leidenuniv.nl/bitstream/handle/1887/21876/Modern%20dictionaries.pdf?sequence=1
Modern dictionaries in higher language education.
The Dictionary of Contemporary Dutch (ANW) as an example.
Josefien Sweep
...
For this purpose, I will introduce the ANW, the “Algemeen Nederlands Woordenboek” (‘Dictionary of Contemporary Dutch’), in this paper. I will show that the ANW can be used in many different ways for language education and linguistic training.
...
(E?)(L?) http://dare.uva.nl/cgi/b/bib/bib-idx?sid=0c91aee32abf4075768fb83ce5735b73;c=uvadare2;lang=nl;type=simple;rgn1=dai;pagelink=author;q1=068353545;sort=publicationyear;cc=uvadare2;view=reslist;fmt=long;page=reslist;start=3;size=1
Auteur F. Moerdijk
Titel Das „Algemeen Nederlandse Woordenboek“ (ANW) und "elexiko" - ein Vergleich
...
Erstellt: 2014-09
N
O
P
Q
R
Renkema, Jan
Verwarwoordenboek
(E?)(L?) https://onzetaalwebwinkel.nl/boeken/wereld-in-woorden
Uitgever: Uitgeverij Boom
ISBN: 9789089534040
Het ‘Verwarwoordenboek’ van Nederlands bekendste taaladviseur Jan Renkema is eigenlijk een ontwarwoordenboek. Het legt de verschillen uit tussen allerlei woorden die qua vorm of betekenis dicht bij elkaar liggen, en daardoor verwarrend kunnen zijn. Voorbeelden: "dat" en "wat", "data" en "datums", "dateren uit" en "dateren van", "dauw" en "douw", "decade" en "decennium", "deejay" en "dj", "deelname" en "deelneming" - en zo’n vijfhonderd andere woordparen (die ook terug te vinden zijn via een register).
Erstellt: 2016-10
S
T
U
V
Van Dale
Groot woordenboek van de Nederlandse taal
(E?)(L?) https://onzetaalwebwinkel.nl/boeken/van-dale-groot-woordenboek-van-de-nederlandse-taal
Uitgever: Van Dale
ISBN: 9789460772221
In oktober 2015 is de vijftiende papieren editie van de grote Van Dale verschenen. Het woordenboek is ten opzichte van de vorige editie uit 2005 ingrijpend vernieuwd: maar liefst 18.000 nieuwe trefwoorden, plus veel meer betekenissen, uitleg en voorbeeldzinnen - en ook de allernieuwste uitdrukkingen (zoals een stip aan de horizon zetten) staan erin. In deze editie worden voor het eerst vijfhonderd ‘lastige’ lemma’s met illustraties verduidelijkt, en zijn er kaderteksten met taalweetjes toegevoegd, over onderwerpen als nadruktekens, alliteratie en taalvariatie.
Als extra bij dit papieren woordenboek ontvangt u een jaar lang toegang tot de online versie - ook geschikt voor smartphone en tablet - die vernieuwd is met een zogeheten ‘wikifunctie’, zodat u zelf woorden, plaatjes en filmpjes aan het online-woordenboek kunt toevoegen. In de online versie vindt u verder veel samenstellingen die niet in het papieren woordenboek staan, en andere extra’s, zoals de vervoeging van werkwoorden.
Erstellt: 2016-10
W
X
Y
Z