Handicap (W3)
Bedeutung"Handicap" kennen wir heute in der Bedeutung dt. "Hindernis", "Nachteil", "Schwierigkeit", "Hindernis", "Benachteiligung".
Man kann auch die Schreibweisen "Handikapp" und in neuerer Zeit vereinzelt "Handycap" finden
Die Geschichte von engl. "Handicap" (dt. "Handicap", "Handikap", im späten 19. Jh. entlehnt) ist nicht ganz einfach zu verstehen. Einige Quellen sprechen sogar von einer ungeklärten Herkunft für "Handicap". Eine grobe Entwicklung läßt von der Bezeichnung eines Wettspiels im 14. Jh., über ein Verfahren beim Tauschhandel, Ausgleichsverfahren beim Pferderennen, dann beim Golfen, und dann in verschiedenen anderen Sportarten, verallgemeinert auf diverse Lebenssituationen, und auch als Euphemismus für unterschiedliche menschliche Beeinträchtigungen.
Alle Quellen sind sich einig, dass engl. "Handicap" eine Verkürzung von engl. "hand in (the) cap", "hand i’ cap" = dt. "Hand in der Mütze", "Hand im Hut", frz. "main dans le chapeau" darstellt.
(E?)(L?) https://etymologie.nl/
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdam
"handicap" zn. "gebrek", "belemmering"
Nnl. "handicap" ‘wedren met paarden waarbij de kansen bij voorbaat ongeveer gelijk worden gesteld door toevoeging van een gewicht afhankelijk van de kracht van het paard en het gewicht van de ruiter’ [1886; Kramers], “voorgift, waardoor de kansen voor de mededingende partijen meer gelijk staan” [1897; Woordenschat], ‘omstandigheid die een vlotte voortgang belemmert, belemmering’ [1932; WNT truc], ‘lichamelijk of geestelijk gebrek’ [1952; WNT Aanv.].
Ontleend aan Engels "handicap", in Engeland oorspr. de naam van een populair wedspel [1653; OED] (vier jaar eerder als werkwoord ‘het spelen van dat spel’) tussen twee personen met behulp van een scheidsrechter waarbij geld uit een hoofddeksel wordt gepakt. Algemeen wordt daarom aangenomen dat het woord een samentrekking is van "hand i' cap" = "hand in (the) cap".
Minder wrsch. is de hypothese dat "handicap" een halve leenvertaling zou zijn geweest van een middeleeuws-Latijnse juridische term manucaptus "met gesloten hand".
In de 18e eeuw is een "handicap match", een "handicap race" of kortweg "handicap" in het Engels een meerpaardenrace waarbij een scheidsrechter, de "handicapper", beslist welk extra gewicht (in de vorm van een "handicap plate") elk deelnemend paard moet dragen. Deze betekenis wordt in de tweede helft van de 18e eeuw gegeneraliseerd naar andere sporten (waarbij zwakkere deelnemers bijv. een punten- of afstandvoorsprong krijgen, of met een groter team mogen spelen). Ten slotte (1883) gaat deze aan de sterkere deelnemer opgelegde benadeling zelf handicap heten. De oude betekenis ‘wedstrijd met handicap’ vervalt daardoor.
Met enige vertraging neemt het Nederlands deze betekenisveranderingen over, zoals dat met Engelse sporttermen wel gebruikelijk is: "handicap tournooij" (bij het schaken) [1889; Groene Amsterdammer], "handicap-race" (bij het zeilen) [1892; Groene Amsterdammer], en het simplex "handicap" “voorgift” (1897, zie boven). Sommige woordenboeken duiden met "handicap" nog lang alleen ‘wedstrijd met voorgift’ (Koenen vanaf 1897) of zelfs slechts ‘paardenwedren met voorgift’ (Van Dale t/m 1924) aan. Naast de sportbetekenis ‘opgelegde belemmering met gelijkstelling als doel’ krijgt "handicap" dan ook een maatschappelijke parallel ‘belemmering of gebrek waaruit een achterstand verklaarbaar is’. Wederom in navolging van het Engels, waar waarschijnlijk het bn. "handicapped" ‘belemmerd’ [1864; OED] als tussenstap een rol heeft gespeeld.
"handicappen" ww. ‘benadelen, belemmeren’. Nnl. "handicappen" ‘id.’ [1908; Elffers/Viljoen]. Ontleend aan Engels "handicap" ‘het toekennen van een handicap door een scheidsrechter (de "handicapper")’, later algemener ‘belemmeren’.
"gehandicapt" bn. ‘lichamelijk of geestelijk belemmerd’. Nnl. als verl. deelw. "gehandicapt" met een algemene betekenis ‘belemmerd’ [1946; WNT Aanv. club], zoals in we worden gehandicapt door gebrek aan ruimte [1967; WNT Aanv.]; als bn. in het gehandicapte kind [1953; de Vooys], physiek en zintuiglijk gehandicapten [1959; WNT Aanv. revalidatie II], geestelijk gehandicapt [1961; WNT Aanv.], geestelijk en/of lichamelijk gehandicapte kinderen [1964; WNT Aanv. ouder I].
Lit.: J. Knobloch (1991), ‘Bildung und Bedeutungsgeschichte von engl. handicap’, in: Sprachwissenschaft 16, 95
(E?)(L1) https://www.etymologiebank.nl/trefwoord/handicap
...
"handicap" [belemmering, gebrek] {1886 in de betekenis ‘handicaprace voor paarden’; de betekenis ‘belemmering’ 1926-1950} - engels "handicap", van "hand in cap" [oorspr. een gokspelletje waarbij het geld van de inzet in de hand in een pet werd gehouden].
...
"handicap" znw. m. ‘wedstrijd met voorgift; hindernis bij het volbrengen van een taak’, eerst nnl. - ne. "handicap", eig. uit ‘"hand in cap" bij het trekken van een lot.’
...
"handicap", "handicappen" znw., ww. Jonge ontll. uit het Eng., het eerst in de sporttaal overgenomen. Vgl. De Vooys N.T. 8, 174.
...
"hendikep" s.nw., ww. (geselstaal)
1. Wedren, wedstryd of spel waarby 'n voorgee geld. 2. Belemmering, hindernis, of belemmer, bemoeilik of verhinder.
Verafrikaanste vorm van Eng. "handicap" (1875 in bet. 1, 1890 in bet. 2 as s.nw., 1864 in bet. 2 as ww.).
Ndl. "handicap" (1926 - 1950).
...
"hendikep": “voorgee; agterstand” (WAT); Eng. "handicap" (uit "hand in cap" by lootjietrekkery), Ndl. nou ook as “jonge ontln.” "handicap", "handicappen".
...
"handicap" (Engels "handicap")
...
"handicap" ["hendiekep"] 1. nadeel, onvolmaaktheid in het functioneren: gebrek; 2. voorgift (bij sporten). Oorspr. waarschijnlijk uit "hand in cap" ("hand in pet"), een 17e-eeuws soort pandverbeuren.
...
"handicap" zn. Ontleend aan het Engels.
[alg.] = (functie)beperking, gebrek.
[alg.] = bewustzaamheid, breinrust. Bewustzaamheid geeft je rust en ontspanning.
...
"handicap" belemmering, gebrek 1929 [KWT] - Engels
...
"handicap", plural "handicaps", de Koenen 1940 (in other sense); Koenen 1974; Van Dale 1976. Editorial comment: Koenen 1940 only has the "handicap race" context, not yet the now much more prevalent sense of ‘something that hampers of hinders’, or more specifically ‘a physical disability’. Loanword from English "handicap" n.
...
Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW.
(E?)(L?) https://anw.ivdnt.org/article/handicap
handicap 1.0: lichamelijke of geestelijke beperking
...
handicap 2.0: factor of omstandigheid die een achterstand bij een prestatie veroorzaakt of die de vlotte voortgang van iets belemmert; belemmering; hindernis; nadeel
...
handicap 3.0 (sport): correctie of voorgift in bepaalde sporten en spelen in de vorm van aanpassingen van een gewicht, afstand, tijd of puntenaantal, waardoor spelers of ploegen van verschillend niveau toch met min of meer gelijke winstkansen tegen elkaar kunnen spelen
...
handicap 3.1 (golf [balsport]): aantal slagen dat een speler gemiddeld meer nodig heeft dan de Professional Average Rating (PAR) van de golfbaan en dat men van zijn score mag aftrekken
Geeft de speelsterkte van een golfer aan: hoe beter de speler, hoe lager de handicap.
...
(E?)(L?) https://gtb.ivdnt.org/iWDB/search?actie=article&wdb=WNT&id=A008424
HANDICAP
Woordsoort: znw.(m.)
Modern lemma: "handicap"
...
(E?)(L?) https://onzetaal.nl/taaladvies/licht-lichte-verstandelijke-handicap
Licht / lichte verstandelijke handicap
Wat is goed: een licht verstandelijke handicap of een lichte verstandelijke handicap?
znw. m., mv. -s. Met verkorting uit eng. "handicap race" (1653 wsch. als samentrekking van "hand in the cap", zie verder hieronder; 1754 in de verb. "handicap match", 1786 in de hier geldende bet. 1, 1875 in de bet. 2, 1883 in de bet. 3 en 4); zoo ook fr. "handicap" (1827 in de bet. 1, 1854 in de bet. 2, 1888 in de bet. 3, 1913 in de bet. 4), du. "handikap" (eind 19de e.). Van het eng. woord werd lang aangenomen dat het een samentrekking is uit hand i(n the) cap en teruggaat op een gokspel waarbij men het geld van den inzet in een pet of muts in de hand hield. Volgens een nieuw voorstel van j. knobloch in Sprachwissenschaft 16, 95-98 [1991] zou het deels vertaald zijn - mlat. manucaptus `in, bij, met de hand genomen' in den zin van gevangenneming, of als jur. uitdr. voor eigendomsverwerving door handoplegging.
1. (Paardensp.) Wedren waarbij aan de sterkere paarden een zwaarder en aan de zwakkere paarden een lichter gewicht opgelegd wordt, om de kansen van de deelnemers gelijk te maken.
2. Factor of omstandigheid die een achterstand bij een prestatie veroorzaakt, of den vlotten voortgang van iets belemmert; belemmering; hindernis; nadeel.
3. (Sport) Bij uitbr. van de bet. 1): elke wedstrijd waarbij aan de sterkere partij een belemmering opgelegd wordt en/of aan de zwakkere partij een voorgift toegestaan wordt d.m.v. gewichts-, afstands- of puntencorrecties, om zoodoende elken deelnemer gelijke kansen te geven.
4. (Meton.) In toep. op de belemmering of voorgift zelf.
5. (Paardensp.) Hindernis in een springparcours. W.g.
6. (Med.) Lichamelijk of geestelijk gebrek.
Afl. "Handicappen".
© 2007 INL. Artikel gepubliceerd in 2001.
Erstellt: 2021-11